Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3498/GA, 2 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

nummer: 14/3498/GA

betreft: [klager] datum: 2 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam,

gericht tegen een uitspraak van 17 september 2014 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 december 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsman, mr. M. de Reus, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie De Schie.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de terugplaatsing naar het basisprogramma (degradatie) in verband met het weigeren een opdracht van het personeel op te volgen, het bieden van fysieke weerstand jegens het personeel en agressie naar het personeel.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur persisteert bij hetgeen in het beroepschrift staat verwoord. Voorts heeft hij nog het volgende aangevoerd. In de mededeling van de beslissing is duidelijk aangegeven wat de reden was voor klagers degradatie. Het betrof ‘rood’ gedrag. Voor
een verblijf in het plusprogramma moeten alle gedragsfactoren ‘groen’ zijn. Dat was bij klager niet het geval. Klagers gedrag, dat tot de degradatie heeft geleid, betrof een incident waarbij de veiligheid in het geding was. Dat heeft zwaar meegeteld.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Volgens de beklagcommissie is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De opmerking in de mededeling van de degradatiebeslissing over ‘rood of oranje’ gedrag is onjuist. Klagers gedrag is niet zonder meer te kwalificeren als ‘rood’ gedrag.
Volgens klager zou dit eerder als ‘oranje’ moeten worden gekwalificeerd. Klager verwijst naar eerdere uitspraken van de beroepscommissie over degradatiebeslissingen.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kan de directeur beslissen tot terugplaatsing naar het basisprogramma. Met betrekking tot de vereisten om over te kunnen gaan tot degradatie
heeft de beroepscommissie eerder (onder meer in de zaak met kenmerk 14/1918/GA van 10 november 2014) onder meer het volgende overwogen:
“De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur hierbij een afweging dient te maken. Immers, de grondslag voor degradatie vormt niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de
vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te
houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie.
Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag, mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle
onderdelen van goed gedrag worden meegenomen.”

Aan de beslissing tot degradatie legt de directeur de recent aan klager opgelegde disciplinaire straf vanwege het weigeren een opdracht van het personeel op te volgen, fysieke weerstand en agressie jegens het personeel ten grondslag. Een nadere
afweging
zoals hiervoor bedoeld, wordt niet gemaakt. Mitsdien is de beslissing tot degradatie onvoldoende onderbouwd. Het beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 februari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven