Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3441/GA, 23 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3441 /GA

betreft: [klager] datum: 23 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.S. Dijkstra, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 augustus 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw, om het beroep schriftelijk toe te lichten. De beroepscommissie heeft de directeur verzocht om
nadere inlichtingen. De directeur heeft die nadere inlichtingen aan de beroepscommissie gezonden en deze zijn door de beroepscommissie ter kennisneming gebracht van klager en zijn raadsvrouw.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof; en
b. de vertraagde behandeling van het beklag onder a, waardoor klagers verdere verlofaanvragen in het gedrang komen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Klager is van mening dat de beklagcommissie onderdeel b van het beklag verkeerd heeft geïnterpreteerd. Door de vertraagde behandeling van onderdeel a van het beklag kon klager wel nieuwe verlofaanvragen indienen, maar hij niet kunnen toekomen aan een
daadwerkelijk genieten van verlof omdat, in afwachting van de definitieve uitspraak op zijn klacht inzake de afgewezen verlofaanvraag, volgende verlofaanvragen steeds opnieuw zouden worden afgewezen.

Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Klager ontkent dat zijn geweld zich al jarenlang specifiek zou richten op politieambtenaren. Ook is er zijns inziens geen sprake van fors recidivegevaar. Alle gedetineerden dienen in beginsel in de gelegenheid te worden gesteld om met verlof te mogen
gaan. Of de gepleegde feiten gericht zijn tegen politieagenten dan wel andere personen, mag bij de beoordeling van de verlofaanvraag geen verschil maken. Klager is ten tijde van het indienen van het beroepschrift al ruim tien maanden gedetineerd.
Gedurende die periode is hij van onbesproken gedrag. Het advies van het openbaar ministerie (OM) is niet onderbouwd. Niet is aangegeven op grond waarvan gevaar voor een ernstige verstoring van de openbare orde en/of het plegen van misdrijven tijdens
een
algemeen verlof concreet wordt verwacht. De directeur van de inrichting heeft zelf ook geen onderzoek gedaan. Gemotiveerd zou moeten worden waarom het advies van het OM zwaarder zou moeten wegen dan klagers goede gedag. Klager heeft ook geen belang bij
het zich misdragen tijdens een te verlenen verlof. Hij is gemotiveerd voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en incidenten tijdens een verlof zouden een dergelijke plaatsing in gevaar brengen. Aan het verlof zouden
voorwaarden kunnen worden verbonden als het dragen van een enkelband en het niet mogen nuttigen van alcohol. Ook zou hem een soort avondklok opgelegd kunnen worden. Klager heeft tijdens een eerdere detentie ook verlof verleend gekregen dat niet tot
incidenten heeft geleid. Kennelijk is het negatieve advies van het OM enkel gebaseerd op het strafbare feit waarvoor klager thans is gedetineerd. Overigens blijkt uit de uitspraak van de beklagcommissie niet dat zij acht hebben geslagen op een eerdere
uitspraak van de beroepscommissie (met kenmerk 14/318/GA van 16 april 2014) waarin werd aangegeven dat het enkele negatieve advies van de politie onvoldoende was om aan een verlofverlening in de weg te staan.

De directeur heeft bij zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep gepersisteerd.

3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij het betreurt dat zij – door een samenloop van omstandigheden – geen uitspraak heeft kunnen doen op het beroep van klager voorafgaand aan zijn invrijheidstelling. Dat tijdsverloop is enerzijds veroorzaakt
doordat het langere tijd heeft geduurd alvorens de directeur een reactie heeft gegeven op het beroep en anderzijds omdat het beroep langer dan noodzakelijk bij het secretariaat heeft gelegen alvorens de beroepscommissie tot een oordeel is kunnen komen.

Ten aanzien van onderdeel a van het beroep overweegt de beroepscommissie als volgt:
Het verzoek is gericht tegen een afwijzing van een verzoek om algemeen verlof van 13 juni 2014 van 21 mei 2014.
Dat verzoek is (toen) afgewezen, omdat het OM negatief adviseerde in verband met de vrees voor recidive van geweldsmisdrijven, specifiek gericht tegen medewerkers van politie. De Advocaat-Generaal heeft dat advies onderbouwd door te verwijzen naar
klagers recidivestaat en onder verwijzing naar het feit waarvoor klager toen in detentie verbleef.
Naar het oordeel van de beroepscommissie had het op de weg van de directeur gelegen om aan het OM – indien hij voornemens was diens advies over te nemen – om een nadere feitelijke onderbouwing van dat advies te vragen, de enkele verwijzing naar klagers
recidivestaat en het feit waarvoor hij thans is gedetineerd is daarvoor onvoldoende. Nu de directeur dat niet heeft gedaan is de bestreden beslissing gebaseerd op gronden die deze niet kunnen dragen. Het beroep zal daarom in zoverre gegrond worden
verklaard.

Nu verzoeker inmiddels niet meer is gedetineerd, kunnen de gevolgen van de bestreden beslissing van de directeur niet meer ongedaan worden gemaakt. De beroepscommissie acht daarom termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en
zal de hoogte daarvan vaststellen op € 50,=.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag geldt dat de directeur ten aanzien van iedere nieuwe aanvraag voor een algemeen verlof opnieuw een belangenafweging dient te maken op grond van de dan bekende feiten en omstandigheden. De omstandigheid dat op
een beklag op beroep inzake een eerdere afwijzing van een verzoek om algemeen verlof nog niet definitief is beslist, hoeft daarom niet te leiden tot een afwijzing van dat nieuwe verzoek. Het beroep ten aanzien van dit onderdeel van de klacht zal daarom
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van onderdeel a van het beklag, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij stelt vast dat aan klager een tegemoetkoming toekomt en stelt de hoogte daarvan vast op € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 januari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven