Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0887/TP, 24 september 2002, beroep
Uitspraakdatum:24-09-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/887/TP

betreft: [klager] datum: 24 september 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT) heeft kennis genomen van de op 17 april 2002 en 13 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrifteningediend door

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 augustus 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Overijssel, locatie Zwolle, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. N.A. Heidanus.
Namens de Minister zijn gehoord mr. [...] en drs.[...].
Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Klager en de raadsman menen dat de Minister de termijn waarin klager wacht op
plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting)
heeft verlengd.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Verlenging van klagers passantentermijn heeft voor het laatst plaatsgevonden met ingang van 23januari 1999.
De terbeschikkingstelling van klager is ingegaan op 27 januari 1998. Klager is met ingang van 23 februari 1999 geplaatst in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna Van der Hoevenkliniek).
De Minister heeft d.d. 24 april 2002 beslist om klager over te plaatsen naar de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen (hierna Van Mesdagkliniek). Klager is op 29 mei 2002 overgeplaatst naar laatstgenoemde kliniek.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft als passant dertien maanden in een huis van bewaring verbleven. In de Van der Hoevenkliniek heeft hij twaalf maanden op psychotherapie moeten wachten en nu hijovergeplaatst is moet hij weer negen maanden wachten op behandeling. De totale wachttijd/passantentijd wordt nu wel erg lang. Klager heeft voorheen nooit een financiële tegemoetkoming ontvangen en is nu weer geplaatst als passant.Verzocht wordt om het beroep gegrond te verklaren en om klager voor een vergoeding in aanmerking te laten komen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klager heeft aangegeven dat hij ontevreden is met de gang van zaken nu hij dertien maanden in een huis van bewaring heeft verbleven in afwachting van zijn plaatsing in de Van der Hoevenkliniek. Verwijzend naar de wettelijketermijnen voor het instellen van beroep wordt klager niet-ontvankelijk geacht. In 1999 heeft klager geen beroep aangetekend tegen de laatste verlenging die als resultaat had dat klagers passantentermijn dertien maanden duurde. Voorwat betreft een eventuele financiële tegemoetkoming wordt opgemerkt dat volgens de jurisprudentie van de Raad toentertijd een passantentermijn van vijftien maanden nog redelijk en billijk werd geacht.

4. De beoordeling
Klager heeft beroep aangetekend tegen een beslissing om zijn passantentermijn te verlengen. Van een dergelijke beslissing tot verlenging is echter geen sprake. Klager is met ingang van 23 februari 1999 geplaatst in de Van derHoevenkliniek en vervolgens met ingang van 29 mei 2002 overgeplaatst naar de van Mesdagkliniek. Klager ziet er aan voorbij dat zijn passantentermijn met zijn plaatsing in de Van der Hoevenkliniek op 23 februari 1999 is beëindigd.Gelet hierop zal de beroepscommissie klager niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.
Mocht klager bedoeld hebben om eerst nu beroep aan te tekenen tegen de laatste verlenging van zijn passantentermijn die begin 1999 heeft plaatsgevonden dan is sprake van overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 58,vijfde lid juncto artikel 69, vierde lid van de Bvt en zal klager om die reden eveneens niet-ontvankelijk zijn in het door hem ingestelde beroep.

5. De uitspraak
De beroepscommissie klager niet-ontvankelijk in het beroep

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
mr. E.J. Hofstee en dr. F. Koenraadt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert,
secretaris, op 24 september 2002

secretaris voorzitter

nummer: 02/887/TP

betreft: [...], verder te noemen klager.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 28 augustus 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Overijssel, locatieZwolle te Zwolle.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg,
leden: mr. E.J. Hofstee en dr. F. Koenraadt.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. H.S. van Gemert.

Gehoord is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. N.A. Heidanus.
Namens de Minister van Justitie zijn mr. [...] en drs. [...] gehoord.

Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Klager heeft als passant dertien maanden in een huis van bewaring verbleven. In de Van der Hoevenkliniek heeft hij twaalf maanden op psychotherapie moeten wachten en nu hij overgeplaatst is moet hij weer negen maanden wachten opbehandeling. De totale wachttijd/passantentijd wordt nu wel erg lang. Klager heeft voorheen nooit een financiële tegemoetkoming ontvangen en is nu weer geplaatst als passant. Verzocht wordt om het beroep gegrond te verklaren en omklager voor een vergoeding in aanmerking te laten komen.

Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Klager heeft aangegeven dat hij ontevreden is met de gang van zaken nu hij dertien maanden in een huis van bewaring heeft verbleven in afwachting van zijn plaatsing in de Van der Hoevenkliniek. Verwijzend naar de wettelijketermijnen voor het instellen van beroep wordt klager niet-ontvankelijk geacht. In 1999 heeft klager geen beroep aangetekend tegen de laatste verlenging die als resultaat had dat klagers passantentermijn dertien maanden duurde. Voorwat betreft een eventuele financiële tegemoetkoming wordt opgemerkt dat volgens de jurisprudentie van de Raad toentertijd een passantentermijn van vijftien maanden nog redelijk en billijk werd geacht.

secretaris voorzitter

Naar boven