Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3071/GM, 5 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3071/GM

betreft: [klager] datum: 5 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.M.G. Hulsman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) te Scheveningen en de penitentiaire inrichting (p.i.) Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 21 augustus 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2015, gehouden in de p.i. De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. J.M.G. Hulsman, en [...], inrichtingsarts bij het JCvSZ. De inrichtingsarts verbonden aan het p.i. Zoetermeer is
niet
ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 13 augustus 2014, betreft – kort gezegd - het niet of onvoldoende verlenen van adequate medische zorg met betrekking tot klagers fysieke en mentale klachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd. Klager heeft een borstbeenfractuur opgelopen en is herstellende van een in- en uitschotwond door zijn longen en van het verwijderen van de kogel uit zijn arm. Het schietincident heeft plaatsgevonden op 29 juni
2014,
waarna klager in het Erasmus Medisch Centrum is behandeld op de afdeling intensive care. Met betrekking tot het herstel van de breuk van het borstbeen ligt voor de hand dat naast enkele weken rust ook gewerkt wordt met ademhalingsoefeningen en
fysiotherapie. Daarvan is in klagers geval geen sprake geweest. Het is niet te begrijpen dat de inrichting klager drieënhalve week na het ontstaan van de breuk volledig arbeidsgeschikt heeft geacht. Rust is van groot belang voor het herstel. Klager
heeft pijnstillers voorgeschreven gekregen, werd geschikt geacht voor de arbeid en kreeg geen therapie. Bij de intake is ook niet gekeken naar pijn- en vermoeidheidsklachten. Klager heeft dit wel voortdurend aangegeven. Ook is onvoldoende rekening
gehouden met het herstel van de longen.
Klager heeft een chronische PTSS-aandoening. Voorafgaand aan het incident werd klager door zijn behandelaar niet detentiegeschikt geacht. Door de inrichtingspsychiater is daar onvoldoende aandacht aan besteed.
Tijdens zijn verblijf in het JCvSZ werd klager twee keer per week behandeld inzake zijn PTSS. Binnen het kader van zijn plaatsing in de p.i. Zoetermeer kon de vaste behandelaar niet worden ingezet. Klager is toen te kennen gegeven dat de behandeling
zou
worden voortgezet. Uit de intakelijst blijkt niet dat er sprake was van behandeling van PTSS, alleen dat hij onder de aandacht van de psycholoog zou blijven. De arts van het JCvSZ heeft een betoog gehouden over de eigen verantwoordelijkheid van klager
maar is daarbij voorbij gegaan aan het karakter van de PTSS. Er was kennelijk alleen aandacht voor eventueel suïcide-risico, maar niet voor de overige aspecten van PTSS. Men ging er kennelijk vanuit dat medicatie voldoende was en heeft niet stilgestaan
bij de overige risico’s. Tijdens de eerste dagen in de p.i. is klager in verband met zijn claustrofobie in een grotere cel geplaatst maar vervolgens in een normale cel, waar hij vrijwel de hele dag diende te verblijven, tenzij hij deelnam aan de
arbeid. Er werd geen avondprogramma geboden. Niet blijkt dat aan klager extra zorg is geboden overeenkomstig het programma van de EZV. Er is geen rekening gehouden met klagers psychische klachten. Het overleg tussen de psycholoog en de psychiater heeft
niet tot een behandeling van klagers aandoening (PTSS) geleid. De verpleegkundige heeft het oordeel kennelijk alleen op de uiterlijke schijn gebaseerd. Het vertrouwen dat klager in staat moet worden geacht eigen initiatief te nemen in het
hersteltraject
gaat te ver volgens klager. Temeer nu de huisregels van de inrichting waarschijnlijk voor klager slechts onregelmatig raadpleegbaar zijn. Klager is van mening dat er geen dan wel onvoldoende zorg heeft plaatsgevonden met betrekking tot zijn fysieke
verwondingen, dat pijn- en vermoeidheidsklachten niet zijn geïnventariseerd, hij zonder nadere onderbouwing arbeidsgeschikt is verklaard en geen therapie is aangeboden.
Met betrekking tot de psychische klachten geldt dat behandeling voor zijn PTSS niet is voortgezet en hij onvoldoende door de psychiater is gezien en beoordeeld. Klagers behandeling is van alle kanten te kort geschoten.
De klacht van klager heeft mede betrekking op het medisch handelen van de p.i. Zoetermeer dat onzorgvuldig, grenzend aan ongeïnteresseerdheid is geweest. De medische zorg in de p.i. Zoetermeer is onder de maat gebleven. Klager is inmiddels van alle
schuld vrijgesproken door de rechtbank. De medische situatie is onderschat. Men heeft alleen het klinisch beeld van klager bekeken. Hierdoor is aan klager onnodig schade en leed toegebracht. De medische dienst in de p.i. Zoetermeer heeft onvoldoende
rekening gehouden met het feit dat klager in voorarrest zat, niet schuldig bevonden was en kort tevoren bijna was doodgeschoten, bovenop een reeds bestaande PTSS diagnose. Klager heeft geen behandeling van zijn PTSS gehad. Hij zat in vrijwel onhoudbare
omstandigheden ten onrechte vast en bovendien in een te kleine cel. Er is onvoldoende rekening gehouden met de gecompliceerde fysieke en psychische medische situatie van klager.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager is vanuit het JCvSZ overgeplaatst naar de EZV (extra zorg voorziening) van de locatie Zoetermeer. Dit op advies van de psychiater. De kogel is uit klagers arm verwijderd en er zijn geen
functiebelemmeringen of sensibiliteitsstoornissen geconstateerd. De fractuur van het sternum is conservatief behandeld. Het schot door de long deed een hematopneumothorax met longcontusie doen ontstaan, waarvoor twee thoraxdrains zijn geplaatst. Die
drains zijn op 3 juli 2014 verwijderd. Klager kan de in- en uitschotwonden zelf verzorgen. Klager gebruikt mirtazapine, esopremazol, setraline, movicolon poeder, haloperidol, bromazepam, promethazine en paracetamol. De behandelingen zullen voornamelijk
op het psychische vlak plaatsvinden, klager is ADL-zelfstandig.
Zijn klachten zijn bij de overplaatsing besproken en geïnventariseerd (ook ten aanzien van de claustrofobie) en met klager is besproken dat hij, zodra er een grotere ruimte beschikbaar zou zijn, zou worden overgeplaatst naar een zaal. Dat is ook direct
gebeurd. Klager is overgeplaatst naar een stabiele prikkelarme omgeving. Ter voorkoming van sociale isolatie kon klager deelnemen aan de lucht en recreatie. De psychiater heeft geadviseerd klager te plaatsen op de EZV-afdeling waarbij een uitgebreide
schriftelijke en telefonische overdracht heeft plaatsgevonden. Behandeling van klagers klachten wordt binnen de p.i. overgenomen.
Klager heeft in het JCvSZ goede zorg gehad en de overdracht naar de p.i. Zoetermeer is zorgvuldig verlopen. Voor de medische behandeling is niet relevant of een gedetineerde schuldig is of niet. De medische dienst is goed in staat om gedetineerden goed
te bejegenen. Er was geen reden om meer foto’s te maken omdat er geen sprake was van een toename van klachten. Klagers PTSS-stoornis was bekend. Klager heeft een aantal malen contact gehad met een psycholoog.

3. De beoordeling
Klager is van 29 juni 2014 tot en met 7 juli 2014 opgenomen geweest in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam in verband met een schotwond. Op 8 juli 2014 is hij overgeplaatst naar het JCvSZ en vervolgens op 22 juli 2014 naar de p.i. Zoetermeer.

De klachten van klager kunnen worden onderscheiden in een somatisch deel en in een psychisch deel en hebben betrekking op klagers verblijf in het JCvSZ en de p.i. Zoetermeer.
Gelet op de datering van de oorspronkelijke klachten op 21 juli en 13 augustus 2014 kan de beoordeling van de medische klachten voor zover dat de p.i. Zoetermeer betreft, enkel betrekking hebben op de periode vanaf klagers inkomst in de p.i. Zoetermeer
op 22 juli 2014 tot 13 augustus 2014.

Wat betreft de somatische klachten van klager blijkt niet uit de stukken, waaronder het medisch dossier van het JCvSZ en de p.i. Zoetermeer, dat het medisch handelen onzorgvuldig is geweest. In het JCvSZ bleef klager onder controle. Hij had nog wat
pijn
in de linkerbovenarm, maar daarbij was geen sprake van functiebelemmering of sensibiliteitstoornissen van de linkerarm. Klager was ADL zelfstandig en kon de in- en uitschotwonden zelf verzorgen. In zijn algemeenheid volgt de beroepscommissie niet het
standpunt van klager dat voor het herstel van de sternumfractuur het strikt noodzakelijk is dat enkele weken na het schietincident klager nog steeds rust moet houden en arbeidsongeschikt zou moeten worden verklaard. De medische dienst van de p.i.
Zoetermeer heeft op basis van het klinische beeld kunnen oordelen dat klager geschikt kon worden bevonden voor de arbeid. Hetgeen namens klager overigens is aangevoerd, leidt evenmin tot het oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts als in strijd
met de in artikel 28 Pm neergelegde norm moet worden geacht. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Wat betreft de psychische klachten is gebleken dat klager lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) na als militair te hebben gediend in Afghanistan. Uit het medisch dossier komt naar voren dat klager op de dag van binnenkomst in het JCvSZ
op
8 juli 2014 en later op 10 juli 2014 is gezien door de inrichtingspsycholoog. Klager is gedurende zijn verblijf in het JCvSZ beoordeeld door de psycholoog en psychiater. In het medisch dossier bevindt zich een door de inrichtingsarts van het JCvSZ
ingediende consultaanvraag voor de psychiater van het NIFP. Verder is klager besproken in het psycho-medisch overleg (PMO) die adviseerde hem over te plaatsen naar een extra zorgvoorziening (EZV). Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft er een
zorgvuldige overdracht plaatsgevonden naar de inrichtingsarts van de p.i. Zoetermeer. Dit blijkt uit de brief van de inrichtingsarts van het JCvSZ van 18 augustus 2014. Blijkens het medisch dossier in de p.i. Zoetermeer was de psycholoog aanwezig
tijdens het intakegesprek op 22 juli 2014. Het medisch dossier meldt dat klager een stabiele indruk maakte, hetgeen – zo begrijpt de beroepscommissie – ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing dat klager geschikt was voor plaatsing in een
meerpersoonscel. Besloten is dat klager onder de aandacht zou blijven van de medische dienst en de psycholoog. De laatste melding uit het medische dossier is van 30 juli 2014 waaruit blijkt dat klager een dag eerder op 29 juli 2014 is opgeroepen door
de
psychiater, maar dat dit gesprek geen doorgang heeft gevonden, aangezien klager toen bezoek had. De medische dienst zou aan klager doorgeven dat hij op 5 augustus 2014 gezien zou worden. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling
verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Hetgeen klager overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep zal
derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, dr. Ing. C.J. Ruissen en drs. R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 5 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven