Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3322/GA en 14/3394/GA, 2 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3322/GA en 14/3394/GA

betreft: [klager] datum: 2 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager, en van de directeur van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen,

gericht tegen een uitspraak van 1 september 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Norgerhaven,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de wijziging van het voor klager geldende dagprogramma met ingang van 1 maart 2014 waardoor klager als AOW-er tijdens de voor arbeid bestemde uren is ingesloten.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 50,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het beroep is uitsluitend gericht tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming. Klager heeft veel hinder ondervonden van
de
toepassing van het nieuwe dagprogramma. Ten gevolge van de invoering van het dagprogramma heeft hij, als AOW-er, tijdens de blokken arbeid sinds 1 maart 2014 op zijn cel moeten verblijven. De beklagrechter heeft aan andere gedetineerden die structureel
arbeidsongeschikt zijn een tegemoetkoming van € 450,= toegekend. Het is niet billijk dat klager, die zich in exact dezelfde positie bevond als deze a.o.-ers, niet hetzelfde compensatiebedrag wordt toegekend.

In reactie op het beroep van de directeur is het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Het beroep hangt samen met een groot aantal beroepen dat door de directeur is ingediend tegen de beslissingen van de beklagcommissie van 1 september 2014
alsmede met het beroep dat door een aantal arbeidsongeschikten en een gepensioneerde gedetineerde is ingesteld. Door de raadsvrouw wordt verwezen naar de uitspraak van 24 november 2014 met kenmerk 14/3363/GA en 14/3392/GA nu in deze uitspraak dezelfde
rechtsvragen aan de orde zijn als in de onderhavige zaak. In de memorie van toelichting op artikel 19 van de Pbw brengt de wetgever expliciet tot uitdrukking dat in gevangenissen verblijvende gedetineerden zoveel mogelijk in een regime van algehele
gemeenschap worden geplaatst. Afschaffing van het regime van algehele gemeenschap in alle gesloten gevangenissen is niet te verenigen met dit uitgangspunt. De directeur van de locatie Norgerhaven wordt geprezen, omdat de gedetineerden in de locatie
Norgerhaven feitelijk ongeveer 60 uur per week buiten hun cel mogen verblijven. De beroepscommissie lijkt echter te miskennen dat de directeur vanaf 24 juni 2014 de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – uitspraak in kort geding moe(s)t naleven.
Tussen
1 maart 2014 en 24 juni 2014 werden gedetineerden in diverse gesloten inrichtingen aanzienlijk minder dan 59 uur per week in de gelegenheid gesteld buiten hun cel te verblijven. Klager was voor 1 maart 2014 geselecteerd voor een regime van algehele
gemeenschap en is thans in het plusprogramma geplaatst. Hij heeft tot op heden geen nieuwe selectiebeslissing ontvangen en behoort aldus nog steeds te verblijven in een regime van algehele gemeenschap.

De directeur heeft zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De invoering van het nieuwe dagprogramma is geen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste of tweede lid, van de Pbw. Het
betreft een algemene voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldende regel die niet in strijd is met hogere wet- of regelgeving. Klager had dan ook niet-ontvankelijk in zijn beklag dienen te worden verklaard. Het plusprogramma is te
vergelijken met het dagprogramma in een regime van algehele gemeenschap. Het dagprogramma van het plusprogramma duurt minimaal 59 uur. Klager wordt 48 uur aan activiteiten aangeboden en kan 63 uur buiten zijn cel doorbrengen. Het programma voldoet
daarmee aan artikel 3, derde lid, van de Penitentiaire maatregel. Voorts is het vonnis van de voorzieningenrechter bij de rechtbank Den Haag van 24 juni 2014 (nr. C/09/464462/KG ZA 14-469) een voorlopig oordeel. Het is onjuist om aan te nemen dat de
voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van afschaffing van het regime van algehele gemeenschap en dat deze onrechtmatig is. Bovendien heeft de Staat tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Voor wat betreft de tegemoetkoming verwijst de directeur naar de uitspraak van de beroepscommissie van 25 (lees 24) november 2014, met kenmerk 14/3363/GA. Gelet op die uitspraak is de toegekende tegemoetkoming redelijk en billijk. De beroepscommissie
acht de omstandigheid dat klager als arbeidsongeschikte ten tijde van de invoering van DBT tijdens de arbeidsuren is ingesloten, mede gelet op het feit dat deze situatie snel is teruggedraaid, niet zodanig onredelijk en onbillijk dat daaraan
consequenties dienen te worden verbonden.

3. De beoordeling
3.1 In de uitspraak van 24 november 2014 met kenmerk 14/3363/GA en 14/3392/GA heeft de beroepscommissie, met verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 13 oktober 2014 met kenmerk 14/1188/GA, overwogen dat zij ervan uitgaat dat een eerste
plaatsing in het plusprogramma een beslissing genomen door of namens de directeur jegens de gedetineerde betreft zodat klager ontvankelijk is in zijn beklag.
De beklagrechter is in de onderhavige zaak dan ook op goede gronden tot het oordeel gekomen dat klager ontvankelijk is in zijn beklag.

3.2 De eerste plaatsing in het plusprogramma betekende in het onderhavige geval tevens de wijziging van een regime van algehele gemeenschap naar een regime van beperkte gemeenschap. Reeds omdat vaststaat dat op het moment dat de plaatsing in het
plusprogramma plaatsvond de betreffende inrichting nog niet was aangewezen als inrichting met een regime van beperkte gemeenschap, acht de beroepscommissie het beklag gegrond en is het beroep van de directeur ongegrond.

3.3 In de uitspraak van 24 november 2014 met kenmerk 14/3363/GA en 14/3392/GA heeft de beroepscommissie geoordeeld over de wijziging van het regime van algehele gemeenschap naar beperkte gemeenschap. De beroepscommissie kwam tot het oordeel dat
de Staatssecretaris niet in strijd met de wet heeft gehandeld.
De beroepscommissie merkte evenwel op het van belang te achten dat ook in een regime van beperkte gemeenschap wordt gestreefd naar een maximale bewegingsvrijheid voor gedetineerden. Zij baseert dit onder meer op het beginsel van minimale beperkingen,
zoals is vastgelegd in artikel 2, vierde lid, van de Pbw.

3.4 Ten aanzien van de omstandigheid dat klager van 1 maart 2014 tot begin juli 2014 als AOW-er tijdens de arbeidsuren is ingesloten, overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Regeling arbeidsloon
gedetineerden, zoals deze is gewijzigd bij besluit van 21 december 2011 (Staatscourant 3 januari 2012, nr. 203), zijn gedetineerden die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt niet verplicht tot het verrichten van arbeid Zij ontvangen, indien zij
niet aan de arbeid deelnemen een loonvervangende financiële tegemoetkoming ter hoogte van 80% van het basisuurloon.
Deze regeling betekent dat de verplichting tot arbeid vervalt. Zij kunnen zich echter bereid verklaren te werken en zullen dan op hun geschiktheid hiervoor worden beoordeeld. Indien hierna arbeidsongeschiktheid optreedt geldt voor hen dezelfde regeling
als voor gedetineerden die wel verplicht zijn te werken. Dit betreft zowel de hoogte van de uitkering als voor de regel dat bij langdurige of permanente arbeidsongeschiktheid in beginsel geen insluiting plaatsvindt tijdens de arbeidsuren.

3.5. Vaststaat dat klager de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Uit de stukken blijkt niet dat klager aan de arbeid wenste deel te nemen noch dat hij hiertoe arbeidsongeschikt is bevonden.
Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de directeur om klager als AOW-er tijdens de arbeidsuren in te sluiten niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.

3.5 Reeds gelet op hetgeen onder 3.2 is overwogen is de beroepscommissie van oordeel dat het beroep van de directeur ongegrond is. De uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd met wijziging van de gronden.

3.6 Nu van een reële achteruitgang ten aanzien van het klager aangeboden dagprogramma niet is gebleken, kan de beroepscommissie zich verenigen met de hoogte van de toegekende tegemoetkoming. Het beroep van klager zal dan ook ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur, gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag, ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager gericht tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming ongegrond en bevestigt ook in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 2 februari 2015

secretaris voorzitter2-2

Naar boven