Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2835/GA, 27 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:27-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2835/GA

betreft: [klager] datum: 27 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Rotgans, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 augustus 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 januari 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E. Kok.
De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van 16 juli 2014 tot terugplaatsing naar het basisprogramma, waarin klager al sinds 1 maart 2014 onafgebroken verblijft.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verblijft sinds 1 maart 2014 in het basisregime en heeft een beslissing van de directeur moeten uitlokken om daarna in beklag te kunnen gaan. De beslissing van 16 juli 2014 is een afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in het
plusprogramma.
Klager wil doorfaseren en geplaatst worden in het plusprogramma. De directeur meent nog steeds dat klager klinisch moet worden opgenomen zoals geadviseerd door de reclassering, maar dat wil klager niet. Klager vreest dat hij dan twee jaar zal worden
opgenomen, terwijl de einddatum van de detentie nadert. Bovendien dateert het advies van de reclassering uit 2013 en dat advies was geschreven in het kader van de strafprocedure ten behoeve van de door de rechter te nemen beslissing, terwijl zowel de
rechtbank als het hof dat advies niet heeft opgevolgd. Klager wil meewerken aan de interventies KVV en de Reflector. Hiervoor zijn motivatiebriefjes geschreven. Tevens had de directeur sowieso een nieuwe beslissing moeten nemen over promoveren naar het
plusprogramma door het tijdsverloop en de gewijzigde omstandigheden. Klager zal nu tot de einddatum van zijn detentie in het basisprogramma verblijven. De afwijzende beslissing van de directeur is daarom in strijd met het resocialisatiebeginsel. De
einddatum van de detentie valt op 9 maart 2015.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep schriftelijk als volgt toegelicht.
Klager is op grond van het overgangsrecht op 1 maart 2014 geplaatst in het basisprogramma, omdat hij niet wilde meewerken aan het programma Terugdringen Recidive (TR). Klagers deelname aan dit programma is dan ook op 3 maart 2014 beëindigd. Sinds 1
maart 2014 is er geen promotiebesluit gemaakt. Vermoedelijk is met de beslissing van 16 juli 2014 getracht klager helderheid te geven over zijn status. Klager beklaagt zich voor de tweede keer over zijn plaatsing in het basisprogramma, hetgeen niet
mogelijk is. Het reclasseringsadvies is geen beslissing van de directeur en klager wil niet meewerken aan de geïndiceerde gedragsinterventie.

3. De beoordeling
Gezien het verhandelde ter zitting begrijpt de beroepscommissie dat het beklag gericht is tegen het feit dat klager niet gepromoveerd wordt naar het plusprogramma. Dit is een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw waartegen beklag
openstaat. Het is niet aannemelijk dat klager zich eerder dan 16 juli 2014 over deze beslissing heeft beklaagd. Klager is derhalve terecht door de beklagrechter ontvangen in zijn beklag.

Ingevolge artikel 1d, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) heeft een gedetineerde aanspraak op promotie indien hij op alle onderdelen van goed gedrag – “groen gedrag” – positief scoort
gedurende een periode van zes weken. De directeur beoordeelt de onderdelen van goed gedrag op basis van bijlage 1 van de Regeling. Klager komt derhalve binnen het basisprogramma in aanmerking voor promotie, indien hij gedurende zes weken positief
scoort
op de onderdelen van goed gedrag van het toetsingskader “stimuleren en ontmoedigen”.

De reden voor de afwijzende beslissing luidt: “dat u niet meewerkt aan de voor u geïndiceerde gedraginterventies. Ik beschouw dit als ongewenst gedrag met de kleurcodering rood.” Bedoelde gedragsinterventies werden geadviseerd in een
reclasseringsrapport dat ten behoeve van de strafzaak van klager was geschreven en dat dateerde van 11 september 2013. De beroepscommissie stelt vast dat de directeur zonder nadere motivering op basis van dit verouderde en niet ten behoeve van een
beslissing over het al dan niet promoveren van klager geschreven rapport heeft beslist dat klager niet zal worden gepromoveerd. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing van de directeur aldus in redelijkheid niet met voldoende
zorgvuldigheid
tot stand is gekomen. Het beroep en het onderliggende beklag zullen derhalve gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. J.D. den Hartog, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 27 januari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven