Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1716/GV, 26 september 2002, beroep
Uitspraakdatum:26-09-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1716/GV

betreft: [klager] datum: 26 september 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 19 augustus 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 augustus 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager is, in tegenstelling tot hetgeen de Minister in zijn beslissing heeftoverwogen, wel degelijk in het bezit van een geldige verblijfsvergunning. Daarnaast heeft klager aangevoerd dat hij zijn verlof in Rotterdam wil doorbrengen en dat hij daar geen strafbare feiten heeft gepleegd.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar wegens het plegen van ernstige delicten. Het openbaar ministerie heeft geadviseerd het gevraagde verlof niet te verlenen, gelet op de aard en de ernst van de door klagergepleegde delicten en gelet op het risico voor het ontstaan van maatschappelijke onrust indien klager verlof zou worden verleend. Het openbaar ministerie wees in dit verband op de belangen van de slachtoffers van de door klagergepleegde delicten.
De politie adviseerde eveneens geen verlof toe te staan. De politie wees op de aard en de ernst van de gepleegde delicten en het gevaar voor recidive.
De Minister heeft voorts overwogen dat klager niet over een geldige verblijfstitel beschikt en dat klager na zijn detentie uit Nederland zal worden verwijderd. Hoewel deze gegevens op zich al een weigeringsgrond opleveren, is deMinister los daarvan ook reeds van oordeel dat het gevraagde verlof niet moet worden verleend. De Minister acht het toestaan van verlof maatschappelijk onaanvaardbaar, omdat hij geen enkel vertrouwen heeft in een goed verloop vanhet verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. De IJssel te Krimpen aan den IJssel, waar klager sedert 26 april 2002 verblijft, heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager schiet de laatste tijd weliswaar nogal eens uit zijn slofrichting medegedetineerden en personeel, maar gaat daarin net niet te ver. Hij is in de inrichting nimmer disciplinair gestraft. Voor de arbeid staat hij altijd klaar en hij doet zijn werk naar behoren. Ook gaat hij regelmatig naarhet onderwijs en is hij creatief bezig op de zogenoemde crea. Er is geen indicatie voor enige verslaving.
Aanvullend is namens de directeur nog bericht dat de Minister in zijn afwijzende beslissing heeft overwogen dat klager niet beschikt over een geldige verblijfstitel. Deze informatie was neergelegd in het selectieadvies van 29januari 2002 van het huis van bewaring Demersluis te Amsterdam, klagers vorige inrichting van verblijf. In het advies van de directeur van de p.i. De IJssel ten aanzien van klagers verlofaanvraag is dit niet meer ter sprake gekomen.Niet onvermeld mag echter blijven dat in mei 2002 door de vreemdelingendienst Amsterdam/Amstelland is bericht dat „de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd die betrokkene heeft, na zijn detentie verlengd wordt“.

Het openbaar ministerie heeft bezwaar tegen het toestaan van verlof, omdat het richting de slachtoffers (diefstal met geweld) niet verantwoord wordt geacht klager nu al met verlof te laten gaan.
De politie Rotterdam-Rijnmond bericht dat de door klager gepleegde strafbare feiten behoorlijke schade hebben toegebracht. Het risico dat hij tijdens zijn verlof in „oude gewoonten“ zal vervallen wordt zeer wel aanwezig geacht. Depolitie adviseert dan ook negatief ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens diefstal met geweld meermalen gepleegd. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 25 juli 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat bij een beslissing op verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij enanderzijds het belang van de samenleving bij een ongstoorde tenuitvoerlegging van de straf.
Zij stelt allereerst vast dat klager, anders dan de Minister kennelijk op grond van eerdere inrichtingsrapportage heeft aangenomen, na zijn detentie niet uit Nederland zal worden verwijderd. Wat dit aspect betreft is de grondslagaan de motivering van de beslissing dan ook komen te ontvallen.
De beroepscommissie is voorts van oordeel dat de overige contra-indicaties voor verlof onvoldoende zwaarwegend zijn om de betreden beslissing te kunnen dragen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de politie en het openbaarministerie hun bezwaren op geen enkele manier hebben geconcretiseerd. Hierbij zij nog aangetekend dat klager de aan zijn veroordeling ten grondslagliggende feiten in Amsterdam heeft gepleegd, terwijl hij zijn verlof bij zijn broerin Rotterdam wil doorbrengen. De directeur van de inrichting, die klager dagelijks meemaakt, heeft zijn positieve advies – in tegenstelling tot de negatieve adviezen van de politie en het openbaar ministerie – wel onderbouwd. Klagerkan weliswaar uit zijn slof schieten als het niet gaat zoals hij dat wil, maar overschrijdt daarbij nimmer de grens van het ontoelaatbare. Klager is nimmer disciplinair gestraft, heeft geen positieve urinecontroles gehad enfunctioneert ook overigens naar behoren. De beroepscommissie neemt ten slotte in aanmerking dat de huidige detentie klagers eerste detentie is.

Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat aan het belang van klager doorslaggevende betekenis moet worden toegekend.
De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve dient de bestredenbeslissing te worden vernietigd.
De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan zijn te maken.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 26 september 2002

secretaris voorzitter

Naar boven