Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3778/TA, 9 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3778/TA

betreft: [klager] datum: 9 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 september 2014 van de beklagcommissie bij FPC De Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 december 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught is klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, gehoord. Klager en het hoofd van de inrichting hebben laten weten niet ter zitting te zullen
verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft de verlenging van de maatregel van afzondering per 16 juli 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag om formele redenen gegrond en om inhoudelijke redenen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat hem ten onrechte de maatregel van afzondering is opgelegd. Hij betwist dreigend te zijn geweest richting het personeel. Voorts meent
klager dat de door het hoofd van de inrichting geboden tegemoetkoming te laag is, omdat de beslissing tot verlenging van de afzondering 9,5 dag te laat is genomen, zodat klager die periode onrechtmatig in afzondering heeft verbleven. Bij de uitoefening
van een publieke taak past dit niet en is een hogere vergoeding aan klager geboden. Bovendien is er sprake van twee verzuimen: klager is niet tijdig gehoord en de uitreiking van de schriftelijke mededeling heeft te laat plaatsgevonden. Het aantal
procedurele fouten door de inrichtingen neemt toe, terwijl het de inrichting weinig moeite kost aan de procedurele verplichtingen te voldoen. Klager kon tijdens de afzondering niet bellen.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De toegekende tegemoetkoming van
€ 10,= sluit aan bij de standaardbedragen van de Raad voor zuivere formele verzuimen. Het hoofd van de inrichting heeft verder verwezen naar hetgeen door de inrichting bij de beklagcommissie is aangevoerd.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 34, eerste en vierde lid, van de Bvt is het hoofd van de inrichting bevoegd met schriftelijke machtiging van de Minister van Veiligheid en Justitie een opgelegde maatregel van afzondering telkens met ten hoogste vier weken te
verlengen.

Uit de stukken blijkt dat op 30 juni 2014 de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het hoofd van FPC De Pompestichting heeft gemachtigd klager verder in afzondering te laten verblijven tot uiterlijk 29 juli 2014. Gelet hierop en op de overige
stukken acht de beroepscommissie voldoende vaststaan dat klagers verblijf in afzondering tijdig is verlengd. Van een onrechtmatig verblijf in afzondering is dan ook geen sprake.
Onbestreden is dat de schriftelijke mededeling van die verlenging te laat aan klager is uitgereikt. Ook leidt de beroepscommissie uit de stukken af dat het horen van klager evenmin tijdig heeft plaatsgevonden. Het hoofd van de inrichting heeft, onder
verwijzing naar de standaardbedragen tegemoetkomingen van de Raad, aan klager een tegemoetkoming van € 10,= aangeboden. Er is evenwel sprake van verzuim in verscheidene opzichten, waardoor de totale tegemoetkoming moet worden bepaald op € 15,=. Het
beroep zal derhalve in zoverre gegrond worden verklaard.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat in beroep geen aanvullende gronden zijn aangevoerd, anders dan dat klager ontkent dreigend te zijn geweest. Gelet hierop en op de stukken van het dossier heeft de beklagcommissie op goede gronden dit
onderdeel van het beklag ongegrond verklaard. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de toegekende tegemoetkoming, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en stelt de tegemoetkoming voor klager vast op een bedrag van € 15,=.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, prof. dr. B.C.M. Raes en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 9 januari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven