Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2211/GA en 14/2278/GA, 12 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:12-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2211/GA en 14/2278/GA

betreft: [klager] datum: 12 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 18 juni 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 september 2014, gehouden in de p.i. Vught, is klager gehoord. Als toehoorder was aanwezig mevrouw mr. C.M. van der Bas, lid van de Raad.
De directeur van de p.i. Vught heeft op 16 september 2014 bericht dat hij verhinderd is ter zitting te verschijnen en heeft om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht. Op 17 september 2014 is namens de beroepscommissie aan de directeur
meegedeeld dat klager ter zitting zal worden gehoord en dat, afhankelijk van klagers verklaringen, zal worden beslist om ofwel een verslag op te maken en de directeur in de gelegenheid te stellen daarop schriftelijk te reageren ofwel de directeur op
een
ander tijdstip te horen ofwel de zaak volledig opnieuw ter zitting te behandelen.
Van hetgeen klager ter zitting heeft verklaard is een verslag opgesteld. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verslag en hem verzocht nadere informatie te verstrekken. Op 10 oktober 2014 heeft
de directeur op het verslag gereageerd alsmede de gevraagde nadere informatie verstrekt. Bij brief van
23 november 2014 heeft klager gereageerd op de nadere inlichtingen van de directeur.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 20 mei 2014 tot oplegging van een aantal toezichtmaatregelen voor de duur van een maand, in verband met klagers plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (hierna: GVM-lijst) met het profiel
‘hoog’,
b. de beperking van klagers belmogelijkheden,
c. het niet aanpassen van de op 2 april 2014, in verband met klager plaatsing op de GVM-lijst, opgelegde toezichtmaatregelen.

De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder a. en b. ongegrond verklaard en heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag als vermeld onder c. op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Bij uitspraak van 19 mei 2014 heeft de beklagcommissie klagers beklag over de hem op 2 april 2014 opgelegde toezichtmaatregelen gegrond verklaard en
daartoe overwogen dat de toezichtmaatregelen niet gedurende negen maanden op dezelfde gronden mogen worden gebaseerd. Op 20 mei 2014 heeft de directeur opnieuw toezichtmaatregelen opgelegd. Ten opzichte van de vorige beslissing zijn twee maatregelen,
die toch al niet werden nageleefd, geschrapt en twee zinnetjes toegevoegd/aangepast. Klager begrijpt niet waarom de beklagcommissie deze beslissing nu wel voldoende gemotiveerd acht. Opmerkelijk is dat het ‘voortgezet crimineel handelen’ in de
beslissing van 20 mei 2014 wordt gepresenteerd als een vaststaand feit, terwijl uit het MDO-advies van 14 mei 2014 volgt dat slechts sprake was van een vermoeden. In de tussenliggende periode van zes dagen is niets gebeurd. Klager ontkent dat hij
criminele handelingen in detentie (heeft) verricht. De verdenking van voortgezet crimineel handelen is waarschijnlijk gebaseerd op de mededeling van klager tijdens een telefoongesprek dat “een pak koffie naar zijn oma moet worden gebracht”. Deze
opmerking heeft geen dubbelzinnige betekenis. De toezichtmaatregelen zijn voorts opgelegd in verband met twee ontvluchtingspogingen. In het selectieadvies van de p.i. Leeuwarden wordt met geen woord gerept over een (eerste) ontvluchtingspoging. Van de
tweede ontvluchtingspoging is klager vrijgesproken door de beklagcommissie bij de p.i. Vught. Deze omstandigheden kunnen de oplegging van de toezichtmaatregelen dus niet rechtvaardigen.

Bij brief van 23 november 2014 heeft klager als volgt op de nadere inlichtingen van de directeur gereageerd. Het Openbaar Ministerie heeft klager naar aanleiding van het incident in de p.i. Leeuwarden willen vervolgen voor voorbereiding van zware
mishandeling (van zijn vriendin) en niet voor voorbereiding van moord (op zijn vriendin). Dit maakt een verschil en bovendien heeft het OM de aanklacht ingetrokken. In het ‘telefoonoverzicht’ worden twee namen (B. en G.) genoemd die klager niet kent.
De
telefoonnummers die bij die namen horen, kent klager wel. Niet alles wat in het verslag staat, heeft klager gezegd en niet alle gesprekken zijn volledig weergegeven. Sommige uitspraken van klager zijn in het verslag niet goed weergegeven, uit de
context
getrokken dan wel verkeerd geïnterpreteerd (doordat ze niet goed zijn gehoord). Uit de verslagen blijkt dat de gesprekken tussen klager en zijn ex-vriendin goed zijn verlopen. Uit de verslagen kan niet worden afgeleid dat sprake is van crimineel
handelen. Daarvan is ook geen sprake. Als gevolg van de maatregelen heeft klager ruim een jaar geen bezoek kunnen ontvangen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit de toegezonden telefoonverslagen kan worden opgemaakt dat klager zich bezig houdt met criminele activiteiten. Daarnaast telefoneert hij
regelmatig met zijn ex-vriendin. Klager is veroordeeld voor mishandeling van haar. In de vorige inrichting zijn, kort voor een bezoek zonder toezicht met haar, drie steekwapens op klagers lichaam aangetroffen. Daarnaast is op zijn cel een brief
gevonden, waarin hij had beschreven hoe hij haar zou martelen en vermoorden. Zij wilde hierna geen contact meer met hem. Desalniettemin heeft klager toch haar nieuwe telefoonnummer weten te achterhalen en contact met haar opgenomen. De directeur acht
het belangrijk om die contacten te volgen. Er bestond dus voldoende noodzaak om de toezichtmaatregelen op te leggen.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager stond ten tijde van de bestreden beslissing, met het profiel ‘hoog’, vermeld op de GVM-lijst. De plaatsing van klager op de GVM-lijst is gebaseerd op de
indicaties ‘vluchtgevaarlijk’, ‘mediagevoelig’ en ‘voorgezet crimineel handelen in detentie’. De directeur kan, indien dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging
van de vrijheidsbeneming, aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst toezichtmaatregelen opleggen. Alvorens hiertoe te beslissen dient de directeur een eigen belangenafweging omtrent de noodzaak van die toezichtmaatregelen te maken. Gelet op
het ingrijpende karakter van de toezichtmaatregelen moet die belangenafweging voor de gedetineerde inzichtelijk zijn en worden onderbouwd met schriftelijke verslaglegging. De enkele verwijzing naar de plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst
volstaat niet.

Uit de stukken leidt de beroepscommissie af dat de directeur bovengenoemde belangenafweging heeft gemaakt. In de beschikking zijn de gronden voor oplegging van de toezichtmaatregelen vermeld en daarmee is de beslissing inzichtelijk. Hoewel in de
beschikking meerdere gronden voor oplegging van de toezichtmaatregelen worden genoemd, blijkt uit de reactie van de directeur in beroep dat de maatregelen vooral zijn opgelegd, omdat klager zich in detentie bezig houdt met criminele activiteiten en hij
weer telefonisch contact heeft met zijn ex-vriendin.

De directeur heeft de verslagen die zijn opgemaakt van klagers telefoongesprekken overgelegd. Daaruit blijkt als volgt.
- In het verslag van een telefoongesprek tussen klager en A. op 12 april 2014 staat – voor zover hier van belang – het volgende: “[Klager] zegt dat hij iemand heeft die handel[t] in koffie, ‘granny-koffie je weet wel. Hij vraagt of hij een
‘bankie
granny koffie’ kan ‘stompen’. Dat zou wel lekker zijn. [Klager] blijft het over ‘koffie’ hebben en dat hij lekker is. [Klager] zegt nog wel hoe of wat. Hij zegt een aantal percentage te krijgen, A. ook en die ander ook. A. krijgt ook die andere koffie
zegt hij. [...] [Klager] vraagt dan of hij aan ‘[J.]’ wil vragen of die ook interesse heeft, want hoe meer er verkocht wordt hoe beter.”
- In het verslag van een telefoongesprek tussen klager en A. op 19 april 2014 staat – voor zover hier van belang – het volgende: “[Klager] vraagt heb je nog gekeken voor koffie? Ja man zegt vriend, er zijn wel mensen aanwezig die het over willen
nemen man. Het kan ook zeg maar 10 keer barkie (€ 1000) erin. [...] [Klager] zegt ik geef je daar nog nader bericht over weet je. Ja toch maar dan heb ik wel een nummer van iemand nodig waar ik die shit kan halen zegt vriend. Dat komt allemaal goed
zegt
[klager]. Kijk, want er is ook een transportbusje, [dat] koffie vervoert, maar dat is niet altijd zo [...], die man is namelijk in de ziektewet, zeg maar als vrijwilligerswerk een beetje, als hij zeg maar niet kan dan moet je zelf bij dat bedrijf in
Brabant dat ophalen weet je zegt [klager]. Als moet dan kan het, want ik heb wel waggie (straattaal?) zegt vriend. Dan kan ook gewoon doezoe (€ 25?) brengen in koffie.
- In het verslag van een telefoongesprek tussen klager en K. (zijn ex-vriendin) op 27 april 2014 staat – voor zover hier van belang – het volgende: “[Klager] zegt die A. zit nog steeds in die shit he, met die rotzooi. Ik probeer via hem een kilo
‘koffie’ te vervoeren, weet je. Dan koopt hij in. Maar hij is onbetrouwbaar, daar baalt hij van. Het is echt een junkie [...], daar kun je niet van op aan. Daarom heeft [klager] ook gelijk het adres aan hem gegeven, mocht de koffie niet op tijd [zijn]
of mocht er iets gebeuren met de koffie, snap je.”.

Gelet op bovenvermelde telefoonverslagen heeft de directeur klager er in redelijkheid van kunnen verdenken dat hij zich in detentie bezig houdt met criminele activiteiten. Voorts blijkt uit de telefoonverslagen dat klager sinds 14 april 2014 weer
contact heeft met K., zijn ex-vriendin. Nu klager is veroordeeld voor mishandeling van haar en in aanmerking genomen dat in de p.i. Leeuwarden vlak voor een bezoek zonder toezicht met haar op klagers lichaam drie steekwapens zijn aangetroffen en dat in
klagers cel een brief is gevonden waarin stond beschreven hoe klager haar zou mishandelen en vermoorden, acht de beroepscommissie niet onbegrijpelijk dat de directeur klagers contacten met haar wilde volgen. Gezien het vorenstaande acht de
beroepscommissie de noodzaak voor oplegging van de bestreden toezichtmaatregelen aannemelijk geworden. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal met aanvulling van de gronden worden bevestigd.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. en c. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot andere beslissingen kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden ten aanzien van het beklag als vermeld onder a.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. P.A.M. Mevis en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 12 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven