Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1699/GA, 31 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:31-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1699/GA

betreft: [klager] datum: 31 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Limburg-Zuid,

gericht tegen een uitspraak van 19 mei 2014 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 juli 2014, gehouden in p.i. Vught, is de directeur van de p.i. Limburg-Zuid, T. van Duijnhoven gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Klagers raadsman, mr. J.W.G.M. Kral, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft verzocht de behandeling van het beroep aan te houden. Voor het geval de behandeling ter zitting niet wordt aangehouden, is
schriftelijk gereageerd op het beroep.

Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt waarvan een afschrift op 22 juli 2014 naar klager, zijn raadsman en de directeur is verstuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager ten onrechte de status “rood” is toegekend zodat hij in het basisregime werd geplaatst bij de invoering van het beleidsprogramma “Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat” (DBT).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en bepaald dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 100,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is opnieuw gedetineerd en de motivatie is opnieuw beoordeeld. Voorheen gold in de p.i. Limburg-Zuid een regime van algehele gemeenschap. Sinds DBT geldt in de p.i. Limburg-Zuid een regime van beperkte gemeenschap. De gedetineerden wisten voor 1
maart 2014 in welk regime ze geplaatst zouden worden. Voorts is verklaard dat met betrekking tot de eerste plaatsing na invoering van DBT de overgangsregeling is toegepast en dat de directeur hierin een zekere speelruimte heeft. Er is sprake van een
beslissing van de directeur.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Klager heeft niet geweigerd om deel te nemen aan TR. De “verklaring weigering” is niet door klager ondertekend. Daarnaast ontbreekt de verklaring over de gevolgen voor promotie/degradatie bij het niet-deelnemen aan TR. Voorts wordt niet bestreden dat
het afdelingshoofd alsook het personeel dacht dat klager aan het plusprogramma kon deelnemen. Uit de “instemmingsverklaring BB” van 6 maart 2014 blijkt dat klager aan re-integratie wil meewerken.

3. De beoordeling
Voor wat betreft de beoordeling van het beklag volstaat de beroepscommissie met het volgende. De eerste plaatsing in het basisprogramma betekende in het onderhavige geval tevens de overgang van een regime van algehele gemeenschap naar een regime van
beperkte gemeenschap. Klager verbleef op afdeling C, een afdeling met een regime van algehele gemeenschap (bestemmingsaanwijzing van 20 juni 2011, kenmerk 5700712/11/DJI). Reeds omdat vaststaat dat op het moment dat de plaatsing in het basisprogramma
plaatsvond de betreffende inrichting nog niet was aangewezen als inrichting met een regime van beperkte gemeenschap, oordeelt de beroepscommissie dat het beklag terecht gegrond is verklaard. Dit ongeacht de bestemmingsaanwijzing van 18 maart 2014
(kenmerk 496842) waarin afdeling C met terugwerkende kracht met ingang van 1 maart 2014 wordt aangewezen als een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Ook de beklagcommissie kwam, zij het op andere gronden tot een gegrondverklaring van
het
beklag. De beroepscommissie kan zich echter niet verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Nu in vergelijkbare zaken een tegemoetkoming is toegekend van € 50,=, zal de beroepscommissie het beroep in dit opzicht gegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover dat de tegemoetkoming betreft en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=. Voor het overige bevestigt de
beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 31 deceber 2014

secretaris voorzitter

Naar boven