Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1747/GV, 3 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:03-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1747/GV

betreft: [klager] datum: 3 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 22 augustus 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.M.L.Theelen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 augustus 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Gelet op de bestreden beslissing gaat klager er vanuit dat de reclassering en de penitentiaire inrichting bij hun beoordeling van de verlofaanvraag geen op- of aanmerkingen hebben gemaakt omtrent het vluchtgevaar van klager. Dit integenstelling tot de vreemdelingenpolitie en het openbaar ministerie. Dit bevreemdt klager. Zijn reisdocumenten c.q. paspoort bevinden zich bij de vreemdelingenpolitie van de politie Haaglanden. Hij is dus niet in staat om te reizenen zou hooguit in Nederland kunnen onderduiken. Klager heeft een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning op grond van humanitaire redenen, een vergunning tot verblijf regulier. Klager heeft hiermee aangegeven dat hij inaansluiting op de detentie in Nederland wil verblijven en zich hier feitelijk wil vestigen. Op 26 juni 2002 is negatief beslist op zijn aanvraag. Hiertegen is bezwaar ingediend en deze procedure loopt nog. Eveneens is een verzoekingediend bij de President van de rechtbank te ’s-Gravenhage tot het treffen van een voorlopige voorziening inhoudende het verbod aan de Minister tot uitzetting van klager. Juridisch gezien betekent dit dat klager momenteel hetrecht geniet in afwachting van de beslissing op bezwaar c.q. op zijn verzoek tot een voorlopige voorziening in Nederland te verblijven. Zijn aanwezigheid wordt gedoogd en is juridisch vastgelegd. Van de zijde van het Ministerie vanJustitie is telefonisch medegedeeld dat het risico van vluchtgevaar laag wordt ingeschat omdat zij „meneer wel weten te vinden aangezien hij hier een relatie heeft“. Klager heeft naast een relatie met een Nederlandse vriendin, ookeen kind in Nederland. Reden voor klager om verlof te vragen. Wil klager kans van slagen hebben met zijn vergunning tot verblijf, dan dient hij zich te houden aan de voorschriften van het algemeen verlof. Klager wijst op zijnv.i.-datum in december 2002. Aangezien de beslissing niet nader ingaat op de vorm en de aard van het risico van vluchtgevaar, voldoet de beslissing niet aan de maatstaven en dient deze reeds om die reden te worden vernietigd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister verwijst naar de brief van 21 juni 2002 waarin klagers vorige verlofaanvraag is afgewezen. De daarin genoemde argumenten zijn nog volledig van kracht. Deze betreffen het gegeven dat het openbaar ministerie negatiefadviseert, omdat er een te groot risico is voor vlucht. De vreemdelingenpolitie bevestigt dit advies. Zij geeft aan dat klager inmiddels een asielprocedure is gestart. Gelet op de stand van zaken wordt klager aansluitend aan dedetentie uitgezet. De Minister voegt aan het bovenstaande toe dat op 26 juni 2002 negatief is beslist op klagers aanvraag voor een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden en dat op 10 juni 2002 een procedure is opgestart totzijn ongewenstverklaring. Er bestaat geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zoetermeer heeft, gelet op klagers positieve functioneren, positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager verblijft op de Verslaving begeleidingsafdeling in verband met een drank- engokverslaving. Hij heeft op de urinecontroles nimmer gescoord en heeft geen rapporten ontvangen. Telefonisch contact met de vreemdelingenpolitie Haaglanden leerde dat klager „status 3“ heeft, wat inhoudt dat hij in Nederland deprocedure mag afwachten en gedoogd wordt. Klager is welkom op het verlofadres, bij zijn vriendin en hun kind te Rotterdam.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Haag heeft aangegeven akkoord te kunnen gaan met verlof.
De politie heeft niet geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek wegens deelneming aan een criminele organisatie en medeplegen van het gebruikmaken van een vals geschrift. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks17 december 2002.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal 5 verlofaanvragen indienen.

In de beschikking van 26 juni 2002, waarin klagers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is afgewezen, staat dat de afwijzing van rechtswege tot gevolg heeft dat betrokkene na bekendmakingvan de beschikking niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, tenzij een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is. Betrokkene dient Nederland uit eigen beweging binnen vier weken na zijn detentie teverlaten. Bij gebreke hiervan kan hij worden uitgezet. Indien betrokkene tijdig bezwaar maakt tegen dit besluit, worden de hier genoemde rechtsgevolgen niet opgeschort. Betrokkene kan de rechtbank verzoeken door middel van eenvoorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven, totdat op het bezwaarschrift is beslist. Indien een zodanig verzoek binnen twee weken na bekendmaking van de beschikking is ingediend, schort dieindiening in het algemeen het vertrek op.

Hoewel namens klager is gesteld dat naast bezwaar een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank te ’s-Gravenhage is ingediend, is een en ander niet met schriftelijke stukken onderbouwd, zodat niet valtvast te stellen of en wanneer dit is gebeurd. Duidelijk is in elk geval dat klager nu niet over een geldige verblijfstitel beschikt. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde onzekerheden contra-indicaties vormen voorverlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Aan het belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf wordt in dit geval zwaarwegendebetekenis toegekend. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder a. van deRegeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 03 oktober 2002

secretaris voorzitter

Naar boven