Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1798/TB (hersteluitspraak), 27 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1798/TB (hersteluitspraak)

betreft: [klager] datum: 27 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 14 mei 2014 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 augustus 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Lonterman, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Bij brief van 29 augustus 2014 is, namens de beroepscommissie, de Staatssecretaris verzocht nadere inlichtingen te verstrekken. Bij brief van 23 september 2014 zijn namens de Staatssecretaris de gevraagde inlichtingen verstrekt.
Deze brief is ter kennisneming toegezonden aan klager en zijn raadsman. Klager en zijn raadsman zijn per abuis niet uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld binnen een bepaalde termijn te reageren op de nadere inlichtingen van de Staatssecretaris.
Bij brief van 16 oktober 2014 heeft klager gereageerd op de inlichtingen van de Staatssecretaris. Deze brief van klager is op 22 oktober 2014 ingekomen bij het secretariaat van de Raad.

Op 17 oktober 2014 heeft de beroepscommissie uitspraak gedaan in onderhavige zaak. Daarbij heeft zij de brief van klager van 16 oktober 2014 niet betrokken.
Bij brief van 3 november 2014 heeft klagers raadsman verzocht om herziening van de uitspraak, omdat de beroepscommissie klager onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op de nadere inlichtingen van de Staatssecretaris dan wel ten
onrechte
geen acht heeft geslagen op de brief van klager van 16 oktober 2014.

Gelet op het vorenstaande heeft de beroepscommissie beslist haar uitspraak van 17 oktober 2014 te herstellen, in die zin dat alsnog beslist zal worden met inachtneming van de schriftelijke reactie van klager van 16 oktober 2014.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager over te plaatsen naar de Pompestichting te Nijmegen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 28 februari 2006 opgenomen in FPC De Kijvelanden in Poortugaal. Op 16 juni 2010 is klager overgeplaatst
naar FPC Oldenkotte te Rekken (hierna: Oldenkotte). Op 13 januari 2014 heeft Oldenkotte de Staatssecretaris verzocht klager over te plaatsen naar een andere tbs-inrichting. De Staatssecretaris heeft op 14 mei 2014 beslist klager over te plaatsen naar
de
Pompestichting. Deze overplaatsing is op 20 mei 2014 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het bezwaar betreft niet zo zeer de overplaatsing naar de Pompestichting, maar meer de overplaatsing in het algemeen. Klager begrijpt dat overplaatsing vanwege de naderende sluiting van
Oldenkotte onvermijdelijk was, maar de wijze waarop de overplaatsing is uitgevoerd is onzorgvuldig geweest. De overplaatsing heeft geleid tot een aanzienlijke vertraging in klagers behandeling en te verwachten is dat nog meer vertraging zal ontstaan.
Klagers behandeling staat eigenlijk al stil vanaf het moment dat de inrichting om overplaatsing heeft verzocht. De Staatssecretaris doet voorkomen dat klagers behandeling in Oldenkotte was gestagneerd, maar dat is niet correct. Klager heeft in
Oldenkotte altijd meegewerkt aan zijn behandeling en die behandeling verliep ook goed. Enkel over het laatste deel van de behandeling – het gebruik van libidoremmende medicatie – is enige onenigheid ontstaan. Klager heeft evenwel begin januari 2014 een
poging gedaan om tot een oplossing te komen door voor te stellen een hogere dosis te gaan gebruiken, maar Oldenkotte vond de door klager voorgestelde dosis te laag. In maart 2014 heeft klager in een gesprek met de psychiater ingestemd met gebruik van
de
door de inrichting geïndiceerd geachte hoge dosis. Echter, nadien is door de inrichting geen actie ondernomen: er is klager geen hogere dosis medicatie aangeboden, klager is niet aangemeld voor een botscan en er is geen aanstalten gemaakt een
machtiging
voor onbegeleid verlof aan te vragen. Pas op 8 juli 2014 is een botscan uitgevoerd. Klager had hiervoor al eerder aangemeld kunnen worden. Voorts heeft het lang geduurd voordat de machtiging voor begeleid verlof aan de Pompestichting is verleend. De
machtiging is eerst op 19 augustus 2014 verleend, terwijl in Oldenkotte was gezegd dat omzetting van de verlofmachtiging maximaal drie weken zou duren. Er is geen sprake geweest van een zorgvuldige overgang, waardoor veel vertraging is ontstaan. Dit is
onbegrijpelijk, te meer nu het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn beslissing van 28 mei 2014 heeft overwogen dat het ervan uitgaat dat “de nieuwe kliniek het resocialisatietraject voortvarend ter hand zal nemen: dat houdt onder meer in de
voortzetting op korte termijn van het begeleid verlof en, vervolgens, het aanvragen van een machtiging voor onbegeleid verlof als de medicatie op orde is.”. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Verzocht wordt klager
een tegemoetkoming toe te kennen.

Bij brief van 16 oktober 2014 heeft klager als volgt op de brief van de Staatssecretaris van 23 september 2014 gereageerd.
De aanvraag van een machtiging voor begeleid verlof door de Pompestichting is in tegenstelling tot eerdere toezeggingen en zonder goede reden niet volgens de verkorte procedure afgehandeld.
De psychiater in Oldenkotte vond de door klager voorgestelde verhoging van de dosis libidoremmende medicatie (van 10 naar 20 mg Androcur) niet realistisch. Na uitleg van de psychiater in Oldenkotte is klager akkoord gegaan met verhoging van 10 naar 50
mg Androcur. De psychiater heeft in een gesprek op 10 maart 2014 toegezegd dat een nieuwe botscan zou worden aangevraagd en dat de aanvraagprocedure voor een machtiging voor onbegeleid verlof zou worden opgestart. In strijd met de afspraak en zonder
dit
te bespreken met klager, is de botscan uiteindelijk pas op 8 juli 2014 uitgevoerd.
De behandeling in Oldenkotte is nooit gestagneerd. De enige obstructie in de voortgang werd gevormd door klagers angst voor chemische libidoremmende medicatie. Verder voldeed klager aan alle voorwaarden voor onbegeleid verlof. Direct na het gesprek met
de psychiater op 10 maart 2014 had de machtiging voor onbegeleid verlof dus kunnen worden aangevraagd. Dit is niet gebeurd.
De daadwerkelijke vertraging van de behandeling bedraagt thans tien maanden en er zal nog meer vertraging optreden nu de Pompestichting niet van plan is een machtiging voor onbegeleid verlof aan te vragen. Voorwaarde voor onbegeleid verlof is dat
verpleegden wekelijks vijftien arbeidsblokken moeten volgen. Anders dan in Oldenkotte, worden in de Pompestichting geen faciliteiten voor administratief onderlegde verpleegden aangeboden. Klager kan het na elf jaar en met zijn pensioen in het
vooruitzicht niet meer opbrengen om deel te nemen aan dagbesteding die niet bij zijn niveau past. Overigens heeft klager nog lange tijd 10 mg Androcur, in plaats van de afgesproken 50 mg, aangeboden gekregen.

Namens de Staatssecretaris is ter zitting als volgt op het beroep gereageerd. De overplaatsingsbeslissing is op 14 mei 2014 genomen. Het beroepschrift is op 28 mei 2014 binnengekomen bij de Raad. Daarmee is het beroepschrift te laat en om die reden is
klager niet-ontvankelijk in zijn beroep. Oldenkotte sluit in januari 2015. Onvermijdelijk gevolg hiervan is dat patiënten moeten worden overgeplaatst naar een andere inrichting. Deze overplaatsing wordt zorgvuldig voorbereid en uitgevoerd om de
overgang
zo soepel mogelijk te laten verlopen en vertraging in de behandeling zoveel mogelijk te voorkomen (de zogenaamde ‘warme overdracht’). Per patiënt wordt bezien wat het juiste moment is voor overplaatsing. Klagers behandeling was vanwege zijn weigering
om
(de nodig geachte) libidoremmende medicatie in te nemen gestagneerd. Gelet hierop, lag het in de rede klager over te plaatsen. Een beperkte toename in de behandelduur als gevolg van de sluiting van Oldenkotte is niet onredelijk of onbillijk.

Bij brief van 23 september 2014 is namens de Staatssecretaris het volgende toegelicht. Een ‘warme overdracht’ houdt in dat de te sluiten inrichting per patiënt nagaat hoe de continuïteit van de behandeling het beste kan worden gewaarborgd in de
vervolginrichting. Lopende behandelingen worden zoveel mogelijk afgerond in de te sluiten inrichting en nieuwe behandelingen zoveel mogelijk gestart in de vervolginrichting. Als een geschikte vervolginrichting is gevonden, vindt een overdracht op
behandelniveau plaats. De te sluiten inrichting bespreekt het dossier van de patiënt met de behandelverantwoordelijke van de vervolginrichting waarbij eventuele bijzonderheden, zoals in klagers geval de afspraken over libidoremmende medicatie, worden
meegenomen en de relevante stukken voor de verlofaanvraag worden overgedragen. Een aanvraag voor een verlofmachtiging door de vervolginrichting wordt, als het nieuwe verlofplan en risicomanagement niet afwijkt van de bestaande stukken, afgehandeld
volgens de verkorte procedure. Op 10 maart 2014 heeft klager een voorstel gedaan voor verhoging van de dosis libidoremmende medicatie. De psychiater heeft toen uitgelegd dat de door klager voorgestelde opbouw van medicatie niet realistisch is. Hij
heeft
klager een hogere startdosering voorgesteld en klager is daarmee akkoord gegaan. Gelet op de aanstaande overplaatsing is ervoor gekozen om dit traject, inclusief botscan, op te starten in de Pompestichting, hetgeen ook met klager is besproken. Dit in
verband met de continuïteit van een vaste behandelaar in het stapsgewijze proces van vooronderzoek en medicatie-opbouw. De botscan is op 4 juni 2014 aangevraagd en op 8 juli 2014 uitgevoerd. Dit is een gebruikelijke wachttijd voor dergelijk onderzoek.
De machtiging voor begeleid verlof is op 25 juni 2014 door de Pompestichting aangevraagd en op 29 juli 2014 afgegeven. Deze aanvraag is, vanwege de in Oldenkotte ontstane behandelimpasse, niet volgens de verkorte procedure afgehandeld. Het
Adviescollege
Verloftoetsing heeft de aanvraag wel met voorrang behandeld.

4. De beoordeling
Namens de Staatssecretaris is aangevoerd dat het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend. Ingevolge artikel 69, vierde lid, juncto artikel 58, vijfde lid, van de Bvt moet het beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de
verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen worden ingediend. Als dag waarop het beroepschrift is ingediend, geldt de dag waarop het beroepschrift is ontvangen op het secretariaat van de Raad. Een na afloop
van
deze termijn ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest.

Klager heeft verklaard dat hij de bestreden beslissing op 20 mei 2014 heeft ontvangen. Het beroepschrift is gedateerd 25 mei 2014 en is op 28 mei 2014 ingekomen op het secretariaat van de Raad. Nu klager het beroepschrift tijdig heeft opgesteld en op
de
envelop waarin het beroepschrift is verzonden geen poststempel staat, waardoor de datum van verzending niet is vast te stellen, zal de beroepscommissie klager het voordeel van de twijfel geven en hem ontvangen in zijn beroep.

Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Overplaatsing van de in Oldenkotte verblijvende verpleegden is, gelet op de sluiting van die inrichting per 1 januari 2015, onvermijdelijk. Uit de inlichtingen van de Staatssecretaris volgt dat per patiënt wordt bezien wat het juiste moment voor
overplaatsing is.
De Staatssecretaris heeft de beslissing tot overplaatsing van klager genomen op basis van het overplaatsingsverzoek van Oldenkotte van 13 januari 2014, dat is ingegeven door de naderende sluiting van de inrichting. Uit het overplaatsingsverzoek komt
naar voren dat de overplaatsing van klager mede samenhangt met de omstandigheid dat in Oldenkotte een impasse in de behandeling van klager was ontstaan, omdat gedurende geruime tijd geen consensus bestond tussen klager en de inrichting over het innemen
van libidoremmende medicatie (en de dosering daarvan). Hierdoor is onbegeleid verlof – het innemen van de door de inrichting nodig geachte dosis libidoremmende medicatie was een voorwaarde voor het verlenen van een machtiging voor onbegeleid verlof –
niet van de grond gekomen. Gelet op het vorenstaande en de inhoud van het overplaatsingsverzoek heeft de inrichting terecht en op een gepast moment om overplaatsing van klager verzocht.

Het is onvermijdelijk dat als gevolg van een overplaatsing enige vertraging in de behandeling optreedt. Van de betrokken klinieken mag verwacht worden dat zij zich inspannen om de overgang van de ene naar de andere kliniek zo soepel mogelijk te laten
verlopen om de vertraging in de behandeling zoveel mogelijk te beperken.
Klager heeft ter zitting naar voren gebracht dat de vertraging in zijn behandeling mede is ontstaan doordat Oldenkotte en de Pompestichting onzorgvuldig hebben gehandeld voorafgaande en na zijn overplaatsing. In principe kunnen klachten over de wijze
waarop door inrichtingen is gehandeld niet in deze procedure worden beoordeeld. Nu evenwel het handelen van de inrichtingen in dit geval nauw verband houdt met klagers overplaatsing en de Staatssecretaris met de inrichtingen afspraken heeft gemaakt
omtrent een zogenaamde ‘warme overdracht’ van patiënten, zal de beroepscommissie vanuit praktisch oogpunt klagers klachten hierover in haar beoordeling betrekken.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat in klagers geval sprake is van een ernstige, onredelijke of onverklaarbare vertraging in de behandeling dan wel van een onzorgvuldige overgang. De beroepscommissie heeft bij dit oordeel in
aanmerking genomen:
- dat behandelinhoudelijke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan de beslissing om pas na de overplaatsing van klager naar de Pompestichting te starten met het ‘medicatietraject’, waarvan de botscan onderdeel is,
- dat twee weken na opname van klager in de Pompestichting de botscan is aangevraagd en dat de botscan binnen de gebruikelijke termijn is uitgevoerd, en
- dat de Pompestichting op 25 juni 2014 een machtiging voor begeleid verlof heeft aangevraagd, dat de aanvraag vanwege de in Oldenkotte ontstane behandelimpasse niet via de verkorte procedure, doch wel met voorrang, is afgehandeld en dat de
machtiging op 29 juli 2014 is verleend.
Hetgeen klager in zijn brief van 16 oktober 2014 heeft aangevoerd kan aan bovenstaand oordeel niet afdoen.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 27 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven