Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2192/TA, 13 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:13-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2192/TA

betreft: [klager] datum: 13 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 juni 2014 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Vught, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. A.R. Ytsma om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft twee klachten over het onthouden van medische zorg aan klager.

De beklagcommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft aan verschillende personeelsleden gevraagd de behandelcoördinator te bellen ten aanzien van klagers verzoek om psychiater [...] te spreken. Klager voelt zich onvoldoende gehoord door de psychiater met betrekking tot zijn psychische en
somatische klachten welke volgens hem het gevolg zijn van de door hem gevolgde hepatitis-C-kuur. Klager heeft drie maanden lang vier tot zes tabletten paracetamol per dag geslikt in verband met hoofdpijn en nekklachten voordat hij door de arts werd
doorgestuurd naar de fysiotherapeut. Voorts heeft klager door de hepatitis kuur een infectie aan zijn stembanden opgelopen. Hij heeft daar ruim drie maanden mee rondgelopen voordat hij werd doorverwezen naar een KNO- arts. Klager heeft totaal geen
vertrouwen meer in de huisarts en de psychiater [...].

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klagers medische conditie wordt steeds nauwlettend gevolgd door de diverse disciplines. De inrichting persisteert bij hetgeen in de beklagprocedure naar voren is gebracht. De inrichting betreurt het dat klager de hem geboden medische zorg als
onvoldoende ervaart.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Bvt heeft de verpleegde recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts. Op grond van artikel 41, derde lid, aanhef en onder a en b, van de Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat een
aan
de inrichting verbonden arts regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur en op andere tijdstippen beschikbaar is, indien dit in het belang van de gezondheid van de verpleegde noodzakelijk is. Op grond van artikel 56, eerste lid en onder
e, van de Bvt kan een verpleegde bij de beklagcommissie beklag doen over een beslissing van het hoofd van de inrichting die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens de Bvt gegeven voorschrift dan wel enig ander
wettelijk voorschrift of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt.

Op grond van artikel 56, vierde lid, van de Bvt staat tegen de wijze waarop het hoofd van de inrichting een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht betracht geen beklag open. De beroepscommissie stelt voorop dat alleen klachten over een
(vermeende) schending van een wettelijk recht als gevolg van het niet betrachten van een zorgplicht als ontvankelijk worden aangemerkt en inhoudelijk worden beoordeeld. De enkele stelling dat sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht biedt
op
zichzelf genomen geen deugdelijke grondslag voor de ontvankelijkheid van het beklag. Het ‘niet betrachten’ van een zorgplicht moet daadwerkelijk vastgesteld worden.

Op grond van de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanaf 13 februari 2014 tot en met 1 mei 2014 regelmatig door een verpleegkundige, huisarts of psychiater is gezien. Op grond van het voorgaande is de beroepscommissie, anders dan de
beklagcommissie, van oordeel dat het hoofd van de inrichting de zorgplicht van artikel 41, derde lid, van de Bvt niet heeft geschonden. Dat het gaat om klachten die nauw verweven zijn met een door klager ondergane somatische behandeling maakt dit niet
anders.
De Bvt kent geen mogelijkheid van beroep tegen het medisch handelen van een aan de inrichting verbonden arts en/of verpleegkundige, als waarvan hier sprake is.
Klager zal dus alsnog niet-ontvankelijk in zijn klachten worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn klachten.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R.M. Maanicus, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 13 november 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven