Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3461/GA, 22 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3461/GA

betreft: [klager] datum: 22 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.T. Schrama, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 september 2014 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Haaglanden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 november 2014, gehouden in kliniek Inforsa te Amsterdam, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.T. Schrama, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het PPC Haaglanden, [...], psychiater bij
voormelde inrichting, in het bijzijn van klagers begeleider bij kliniek Inforsa, [...], gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van het PPC Haaglanden van 19 september 2014, inhoudende dat klager met ingang van 22 september 2014 tot en met 22 december 2014 wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als
bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (a-dwangbehandeling).

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het gevaar bij klager zou daarin bestaan dat hij zichzelf van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen, hij met hinderlijk gedrag de
agressie van anderen zal oproepen en/of een ander van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Dit blijkt echter onvoldoende uit de stukken. Ook blijkt niet uit de stukken dat toepassing van de a-dwangbehandeling noodzakelijk
was. Voorts kleven formele gebreken aan de beslissing. Onduidelijk is of de (verslagen van de) psychiatrische vervolgconsulten zijn opgemaakt door de behandelend psychiater alsmede door een onafhankelijk psychiater. Voorts zijn de (verslagen van de)
vervolgconsulten niet ondertekend. Het overgelegde uittreksel uit het behandelplan voldoet niet aan de wettelijke vereisten. Zo is niet duidelijk welke minder bezwarende middelen zijn toegepast, wat klagers voorkeuren zijn en dat, indien nodig,
dwangmedicatie kan worden toegediend. Klager heeft inmiddels geen medicatie meer. Het gaat nu veel beter met hem. Toen hem medicatie werd toegediend was hij agressief en prikkelbaar en kreeg hij zelfmoordneigingen. Hij is zelfs op de eerste hulp
opgenomen als gevolg van de medicatie. Er is niets mis met klager. In zijn jeugd is door een huisarts gesteld dat klager schizofreen is. Dit is een verkeerde diagnose.

Door en namens de directeur is hierop – zakelijk weergegeven – als volgt gereageerd. Pas in de kliniek waar klager momenteel verblijft is gebleken dat de medicatie een averechts effect had. De verklaringen van de psychiaters zijn weliswaar niet
ondertekend, maar middels het elektronisch systeem rechtstreeks terug te voeren op de opstellers (de behandelend psychiater en een onafhankelijke psychiater). Klagers verblijf in het PPC verliep moeizaam. Hij heeft op drie verschillende afdelingen
verbleven. Er is veel strijd geweest over de inname van medicatie. Klager was daar heel precies in. De kleur van de medicatie speelde een grote rol. De dwangmedicatie is pas toegediend op het moment dat alle andere opties waren uitgeput. Klager
verbleef
op dat moment al bijna twee maanden in de afzonderingscel. De situatie was niet anders te doorbreken dan door toediening van dwangmedicatie. Na toediening van de medicatie was bij klager sprake van een tijdelijke opleving. Daarna is het toch weer
misgelopen en is een dreigende situatie ontstaan waarbij klager een glasscherf op zijn keel zette en ook dreigend was naar het personeel. De directeur is van mening dat de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen. Klager is regelmatig besproken in
het
Psychisch Medisch Overleg.

3. De beoordeling
3.1. Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de
gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling).

3.2. Geneeskundige behandeling, waaronder a-dwangbehandeling, kan op grond van artikel 46c, aanhef en onder a, van de Pbw in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw alleen plaatsvinden als hierin is voorzien in het behandelplan.
Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 2 april 2014, nr. 13/3550/GA (tussenbeslissing), dient in het behandelplan in ieder geval het volgende te zijn vermeld:
a. dat is voorzien in de mogelijkheid om, indien dit noodzakelijk is, ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen; tevens moet in het behandelplan staan dat is voorzien in de mogelijkheid om in het
kader
van de a-dwangbehandeling dwangmedicatie toe te dienen;
b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
c. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde
te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b, eerste lid,
aanhef en onder b, van de Pm);
d. of er overeenstemming over het geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm);
e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); en
g. het gevaar (als bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken.

3.3. Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de
behandelend psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de
verklaring betrekking heeft, gestoord is in zijn geestesvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw zich voordoet.

Door de directeur is in beroep een behandelplan van 20 mei 2014 overgelegd. Voorts zijn delen van het behandelplan vermeld in de schriftelijke mededeling a-behandeling van 19 september 2014. De beroepscommissie stelt vast dat het overgelegde
behandelplan niet actueel is en daarnaast op essentiële punten niet is ingevuld. Ook indien hierbij de informatie als vermeld in de schriftelijke mededeling a-behandeling in aanmerking wordt genomen, stelt de beroepscommissie vast dat de informatie als
vermeld in 3.2. onder a, c, d, en f ontbreekt. Voorts stelt de beroepscommissie vast dat uit het verslag van het psychiatrisch vervolgconsult van de onafhankelijke psychiater van 10 september 2014 onvoldoende blijkt dat (ook) de onafhankelijke
psychiater een a-dwangbehandeling geïndiceerd acht.

Gelet op genoemde gebreken is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven. Hieraan doet niet af dat naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aanleiding bestond om vanwege het gevaar dat de stoornis
van
de geestesvermogens ten aanzien van klager deed veroorzaken, hem te verplichten een a-dwangbehandeling te ondergaan. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. Aan klager zal een tegemoetkoming
worden toegekend van € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 22 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven