Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4611/GV, 22 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4611/GV

betreft: [klager] datum: 22 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.C.E.C. Luns, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 december 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw, mr. N.C.E.C. Luns om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft op 2 december 2014 incidenteel verlof aangevraagd voor de behandeling van het door klager ingediend verzetschrift door het College van Beroep voor het bedrijfsleven dat op dinsdag 16
december 2014 wordt behandeld. Het verlenen van incidenteel verlof is absoluut noodzakelijk omdat een tweetal bedrijven van klager zonder zijn medeweten en toestemming zijn uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Klager heeft hiertegen bezwaar en
beroep aangetekend. Klager zou te laat zijn met het betalen van griffierechten. Klager heeft echter schriftelijk bewijs dat hij wel degelijk tijdig de griffierechten heeft voldaan, waardoor het door hem ingediende bezwaar/beroep wel degelijk
ontvankelijk is en hij inhoudelijk in kan gaan op de uitschrijving van zijn bedrijven. Als klager niet naar de zitting kan gaan om zijn standpunt toe te lichten, zal hij zijn beide bedrijven verliezen en na zijn detentie zijn werkzaamheden niet kunnen
hervatten. Klagers advocaat heeft bericht hem niet meer bij te staan. Het is derhalve noodzakelijk dat klager zelf de zitting bij het college bijwoont. Klager heeft wel degelijk geprobeerd zichzelf te laten vertegenwoordigen in de procedure.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op klagers verzoek om incidenteel verlof is afwijzend beslist, omdat klager zich kan laten vertegenwoordigen door een advocaat. Zijn aanwezigheid bij de zitting van het College
van Beroep voor het bedrijfsleven wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Niet duidelijk is of en wanneer klagers advocaat zich heeft teruggetrokken. Het blijft de verantwoordelijkheid van klager om zelf een andere advocaat te zoeken. Daarvoor had
klager
de mogelijkheid. De aanwezigheid van klager is niet noodzakelijk. Klager heeft door het late moment van indiening van het verzoek tijdsdruk gecreëerd.

Op klagers verlofaanvraag heeft de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystaad positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens diefstal onder verzwarende omstandigheden. Aansluitend dient hij een vervangende hechtenis te ondergaan van 50 dagen op grond van de Wet Terwee en een subsidiaire
hechtenis van vier dagen. De fictieve einddatum valt op of omstreeks 5 maart 2016.

Klager heeft om incidenteel verlof verzocht, omdat hij aanwezig wil zijn bij de behandeling van zijn verzetschrift op dinsdag 16 december 2014 voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Klager heeft naar het oordeel van de
beroepscommissie onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn persoonlijke aanwezigheid tijdens de zitting noodzakelijk is. Uit de brief van 18 november 2014 van het College blijkt dat klagers aanwezigheid tijdens de behandeling op 16 december 2014 niet
verplicht is. De griffier van het College merkt naar aanleiding van klagers detentie op dat hij eventueel iemand kan machtigen namens klager ter zitting op te treden. Hiervoor had hij tijdig zorg kunnen dragen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 22 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven