Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4248/GV, 15 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:15-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4248/GV

betreft: [klager] datum: 15 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.F. Schadd, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 november 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is in eerste aanleg veroordeeld voor mensenhandel. Het hoger beroep tegen dit vonnis loopt nog. Klager is niet veroordeeld voor witwassen en het betroffen geen minderjarigen. De stelling dat
klager na het onherroepelijk worden van het vonnis waarschijnlijk het land moet verlaten, is een gissing. Klager heeft niets vernomen over een mogelijke ongewenstverklaring. Of klager in de toekomst ongewenst wordt verklaard, staat bepaald niet vast.
Bovendien loopt er nog geen procedure hieromtrent. Klager heeft het verlofadres reeds opgegeven in augustus 2014. De politie heeft geen terugkoppeling gegeven. Het is dan niet redelijk om te stellen dat klager geen aanvaardbaar verlofadres heeft.
Klager
wil tijdens het verlof tijd doorbrengen met zijn vrouw en kinderen. Zij verblijven niet altijd in Nederland. Het is de bedoeling dat zij tijdens klagers verlof in Nederland zijn. Naarmate de einddatum van klagers detentie nadert, dient zijn belang bij
het verkrijgen van verlof zwaarder te wegen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel door twee vrouwen in de prostitutie te brengen. Aan een van de slachtoffers moet klager € 235.000,= betalen, te vervangen
door een hechtenisstraf van een jaar. Klager heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Zijn gezin is woonachtig in Bulgarije. Klager wordt na het onherroepelijk worden van de uitspraak waarschijnlijk ongewenst verklaard. De IND zal hier
pas
toe overgaan na het onherroepelijk worden van de uitspraak. De omstandigheid dat klager een ongewenst verklaring boven het hoofd hangt, zou voor hem reden kunnen zijn zich aan zijn detentie te onttrekken. Ook vanwege de vervangende hechtenis voor de
betaling van de schadevergoeding aan het slachtoffer, is er sprake van een groot risico.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Arnhem Zuid heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het Openbaar Ministerie adviseert positief, mits een locatieverbod geldt voor Noord-Holland.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek voor mensenhandel en een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 235.000,= te vervangen door een hechtenisstraf van een jaar. De fictieve einddatum van klagers
detentie valt op of omstreeks 11 maart 2015.

Op grond van artikel 4, onder l, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan het verlof worden geweigerd in geval van een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij
hieraan schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet. Omtrent klager is alleen door de vreemdelingenpolitie een verwachting uitgesproken dat na het onherroepelijk worden van de uitspraak van de
strafrechter een procedure zal worden opgestart die zal leiden tot een ongewenstverklaring van klager. Van een situatie als hiervoor bedoeld is derhalve (nog) geen sprake. De Staatssecretaris stelt verder dat onbekend is wie op het door klager
opgegeven
verlofadres woont. In het advies van de directeur wordt echter een naam genoemd en daarbij vermeld dat het om een collega van klager gaat. Een politieadvies is kennelijk niet beschikbaar, omdat de politie - volgens het inrichtingsadvies - zich van een
advies heeft onthouden. Uit de stukken is niet duidelijk waarom. Tevens is de opmerking in het inrichtingsadvies dat het verlofadres is geverifieerd in relatie tot de opmerking dat geen respons is ontvangen onduidelijk, immers wat wordt bedoeld met
‘geverifieerd’. Het vorenstaande leidt de beroepscommissie tot de conclusie dat de bestreden beslissing wegens een gebrekkige motivering niet in stand kan blijven. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden
vernietigd. De Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen
van een tegemoetkoming aan klager.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 15 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven