Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2600/GM, 15 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:15-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2600/GM

betreft: [klager] datum: 15 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.J.M.J. Damen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 15 juli 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 november 2014, gehouden in de p.i. Vught, is klagers raadsman voormeld gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen en heeft hij zich door zijn raadsman laten verontschuldigen.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Arnhem heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Van de zijde van het secretariaat was als toehoorder aanwezig mw. mr. M.L. Koster.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 26 mei 2014, betreft het niet adequaat handelen na een vermoedelijke beenbreuk.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager heeft zijn raadsman in het beroep aangevoerd dat klager van mening is dat hem de nodige zorg is onthouden na een beenbreuk. Ondanks het feit dat klager aangaf dat hij erg veel pijn had aan zijn been en aangaf dat hij dacht dat er sprake
was van een beenbreuk, is hij door de verpleegkundige niet direct geholpen. Sterker, klager moest drie trappen omhoog lopen met dit gebroken been en werd pas na enkele uren (laat in de middag) opnieuw bezocht door een verpleegkundige.
Ter zitting is daaraan nog toegevoegd dat klager meteen heeft aangegeven waar hij last van had en dat hij dacht dat er sprake was van een beenbreuk.
De uiterlijke verschijnselen staan niet beschreven in het medisch dossier, enkel dat hij later is bezocht en onderzocht. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat er van meet af aan accuraat gehandeld zou zijn. Het lijkt alsof klagers klacht niet goed is
beoordeeld als gevolg van de werkdruk.

Namens de inrichtingsarts is tegenover de medisch adviseur het volgende standpunt ingenomen. Op 26 mei 2014 kwam klager naar de medische dienst vanwege een sportblessure. De verpleegkundige constateerde geen afwijking en stuurt klager met een coldpack
naar zijn cel, met de mededeling dat de verpleegkundige later langs komt. Vanwege drukte wordt het later. Klager wordt ’s middags opnieuw beoordeeld en geeft dan een duidelijke asdrukpijn aan en wordt ingestuurd.

3. De beoordeling
Uit de stukken, waaronder het medisch dossier van klager, komt naar voren dat klager op 26 mei 2014 tijdens een potje voetbal een blessure heeft opgelopen. Hij komt blijkens de stukken lopend naar de medische dienst, waar hij wordt gezien door een
verpleegkundige die na toereikend onderzoek vaststelt dat er op dat moment onvoldoende aanwijzingen zijn voor een beenbreuk. De bevindingen heeft zij besproken met de inrichtingsarts. In de middag, vanwege drukte later dan gepland, wordt klager wederom
door een verpleegkundige gezien die klager, gelet op de pijn die hij aangaf te hebben, meteen heeft verwezen naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis voor een röntgenfoto. Daar bleek dat er toch sprake was van een breuk en heeft klager gips
gekregen. Vastgesteld kan worden dat er adequaat en zorgvuldig is gehandeld nu klager nog dezelfde dag zodra een fractuur werd vermoed meteen naar het ziekenhuis is gestuurd. De tijd die verstreken is tussen het ontstaan van de fractuur en het insturen
heeft geen invloed op het uiteindelijke beloop en heeft geen nadelige gevolgen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, dr.ing. C.J. Ruissen en
dr. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris,
op 15 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven