Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2990/GA, 8 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2990/GA

betreft: [klager] datum: 8 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 19 augustus 2014 van de directeur van het PPC Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J. Visser, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC
Amsterdam Over-Amstel en [...], chef de clinique van het PPC Amsterdam Over-Amstel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beslissing
De beslissing betreft het ondergaan van een geneeskundige a-behandeling zoals bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw (toepassing van dwangmedicatie).

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Ten onrechte is dwangmedicatie toegepast. Hiertoe bestond geen noodzaak en er is geen causaal verband zoals bedoeld in de Pbw. Er heeft een incident plaatsgevonden in juli 2014, maar daarna zijn geen andere incidenten voorgevallen. Het incident had er
overigens mee te maken dat een medegedetineerde meerdere malen shag had gestolen van klager. Klager heeft dit meegedeeld aan het personeel, maar het personeel deed hier niks mee. Klager heeft die medegedetineerde toen zelf aangepakt. De inhoud van de
rapportages klopt niet. Klager was overgeplaatst naar het PBC en is nu ongeveer vier weken uit het PBC. In het PBC moest klager gedwongen medicatie innemen (oraal). Klager verblijft sinds gisteren weer in het PPC. Klager hoort niet in het PPC en
verwijst naar de uitspraak van 6 oktober 2014 (kenmerk 14/2418/GB). Klager neemt geen medicatie in, omdat dit niet nodig is.

Door en namens de directeur is hierop als volgt gereageerd.
De aanvraag voor dwangmedicatie is eind juli 2014 gedaan. Het beeld van juli 2014 wordt nu niet herkend in klager. Op verzoek van het PPC is de overplaatsing naar het PBC met een week uitgesteld, zodat met de behandeling (psychotische medicatie) kon
worden gestart. Voordat klager werd overgeplaatst naar het PBC is gestart met de behandeling. Klagers detentie was door de rechtbank voor een dag geschorst zodat klager naar de bruiloft van zijn zuster kon gaan. Klager is echter pas gisteren
teruggekeerd naar de inrichting. Het gedrag van klager kon daarom niet gemonitord worden. Er wordt geen dwangmedicatie meer toegepast. Klager gebruikt thans geen medicatie, maar medisch gezien heeft klager wel medicatie nodig. Klager is een
PPC-kandidaat. Nu er geen sprake is van gevaar voor anderen, is er geen reden om dwangmedicatie toe te passen.

3. De beoordeling
Uit het uittreksel van het behandelplan blijkt dat klager op 29 juli 2014 een medepatiënt, ogenschijnlijk uit het niets, heeft mishandeld. Klager heeft tijdens interventie door het personeel eveneens een personeelslid geslagen. Klager zou die ochtend
tegen een medepatiënt hebben gezegd dat hij zich bedwelmd voelde. Klager was ervan overtuigd dat er medicatie door zijn eten was gedaan.
Uit de overgelegde verklaringen van twee psychiaters blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende. De behandelend psychiater heeft verklaard dat klager een ernstige psychiatrische stoornis heeft waar gevaar uit voortkomt. Er is sprake geweest van
meermaals ernstige agressie naar derden, zowel fysiek alsook verbaal door doodsbedreigingen en schelden. Het is een behandelbare stoornis. Bij klager ontbreekt ziektebesef en -inzicht en klager is niet bereid medicatie in te nemen.
De niet-behandelend psychiater heeft verklaard dat op 15 augustus 2014 een gesprek heeft plaatsgevonden met klager. Klager meent dat er spelletjes met hem gespeeld wordt zodat hij gek verklaard wordt. Met betrekking tot het geweld dat klager regelmatig
naar anderen laat zien, geeft klager aan dat hij daarvoor goede, vastomlijnde gefundeerde redenen voor heeft. Klager heeft een ernstige psychiatrische stoornis, van waaruit hij komt tot gevaar voor derden en agressie naar derden. Klager weigert
psychiatrische behandeling. Beide psychiaters hebben verklaard dat bij klager sprake is van het in artikel 46a van de Pbw vermelde gevaar, welk gevaar af te wenden is door dwangbehandeling.

De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat klager lijdt aan een psychiatrische stoornis en dat vanuit die stoornis gevaar, als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, van de Pbw, bestaat. De beslissing van de directeur om bij klager een
dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan dan ook niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen
dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Immers, gezien de inlichtingen ter zitting blijkt dat klager thans geen medicatie inneemt, omdat klager zich niet agressief uitlaat. De beroepscommissie
oordeelt – net als de directeur – dan ook dat er thans geen aanleiding is om dwangmedicatie toe te passen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. U.P. Burke en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 8 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven