Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2951/GM, 8 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2951/GM

betreft: [klager] datum: 8 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Kok, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingspsychiater verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 5 augustus 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 november 2014, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman voormeld, en [...], psychiater bij de ISD-afdeling van de p.i. Vught.
Van de zijde van het secretariaat was als toehoorder aanwezig mw. Mr. M.L. Koster.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 7 juli 2014, betreft het afbouwen van de eerder aan klager verstrekte medicatie (Quetiapine 3xd 200 mg en 1xd 50 mg, Diazepam 3xd 10 mg, Promethazine 1xd 25 mg,
Methadon 1xd en Omeprazol 1xd 40 mg).

2. De standpunten van klager en de inrichtingspsychiater
Namens klager is het volgende aangevoerd.
Omstreeks eind juni 2014 is de dosering van klagers medicatie (hij noemt met name de Diazepam en Seroquel) verlaagd. Klager is van mening dat hierover met hem niet goed is gecommuniceerd. De gevolgen daarvan waren dat klager problemen kreeg met zijn
dag- en nachtritme. Op enig moment is zijn matras uit de cel verwijderd voor meerdere weken om hem daarmee te dwingen overdag niet te slapen. Ook heeft klager zich langere tijd veel slechter gevoeld dan voordat de medicatie werd afgebouwd. Klager
krijgt
nu weer de oorspronkelijke dosering verstrekt. Daarom is het de vraag of de eerdere beslissing (tot verlaging) correct is geweest. Klager heeft twee maanden groot ongemak ondervonden. Uit het bemiddelingsverslag van de medisch adviseur kan worden
opgemaakt dat er geen, althans onvoldoende, contact is geweest tussen de psychiater van de inrichting waar klager eerder verbleef en de psychiater van de p.i. Vught. De psychiater had, alvorens de dosering te verlagen, moeten weten waarom eerder een
hogere dosering werd voorgeschreven. Er is dus sprake van onvoldoende communicatie, een onzorgvuldige totstandkoming van de beslissing tot verlaging van de dosering en er is te lang gewacht alvorens is overgegaan met het hervatten van de eerdere
dosering.
Ter zitting heeft klager daaraan nog toegevoegd dat het beter was geweest zijn methadon af te bouwen. Klager is niet te hanteren als hij zijn medicatie niet krijgt. Klager was op een bepaald moment ook suf omdat hij veel dingen aan zijn hoofd had. Door
de acute verlaging van de medicatie kreeg hij een andere dag- en nachtritme.

De inrichtingspsychiater heeft tegenover de medische dienst het volgende standpunt ingenomen.
Klager is door de psychiater op 1 juli 2014 voor het eerst gezien om klager te beoordelen omdat hij een passieve houding had. Ook was er geen tot nauwelijks samenwerking met het personeel. Met klager is toen besproken zijn medicatie te wijzigen. Hij
gebruikte het antipsychoticum (Quetiapine) in een hoge dosering zonder duidelijke reden. Door de medewerkers, de psycholoog en de psychiater is bij klager geen psychose waargenomen terwijl er ook geen informatie daarover uit het verleden is. Gelet op
de
bijwerking van dit middel (metabool syndroom) was het wenselijk de dosering tot een minimum te beperken. Voorts was klager door het gebruik van Diazepam en Methadon erg suf en was er nauwelijks communicatie mogelijk. Hierdoor was hij ook inactief en de
inschatting van de psychiater was dat klagers gewicht bij dit gebruik van Quetiapine zou toenemen. Klager vond het kinderachtig dat de psychiater de medicatie wilde wijzigen. De medicatie is vervolgens gewijzigd en nadien is van de medewerkers van de
afdeling vernomen dat klager sinds de verlaging van de medicatie helderder is in zijn contact, coöperatief is ten aanzien van zijn begeleiders en dat hij is gestart met werken. Op 15 juli 2014 heeft de psychiater klager andermaal bezocht om te
overleggen over verdere medicatieaanpassing.
Ter zitting is daaraan nog toegevoegd dat de psychiater overtuigd moet zijn dat bepaalde medicatie goed is. De medicatie die klager gebruikte kent veel bijwerkingen. De psychiater heeft klager op cel bezocht, maar klager wilde niet met hem praten. De
psychiater kon daarom geen goede beoordeling maken en heeft de dosering van de medicatie verlaagd. De psychiater zou twee weken later weer langs komen. Pas na indienen van zijn klacht wilde klager een gesprek en is afgesproken de methadon af te bouwen
en de medicatie terug te brengen naar de oorspronkelijke hoeveelheid. De ratio van de in de andere inrichting voorgeschreven medicatie is niet duidelijk. Er is geen diagnose van een psychotische stoornis, ook tijdens het verblijf van klager in de
huidige inrichting zijn hiervoor geen aanwijzingen. Er is veel moeite gedaan om meer duidelijkheid te krijgen bij de vorige inrichting.

3. De beoordeling
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de wijze van afbouw van klagers medicatie zoals dat is gegaan als medisch verantwoord kan worden aangemerkt. Er zijn geen feiten of omstandigheden om
deze afbouw als onjuist of onzorgvuldig te kenmerken. De afbouw is daarbij op een geleidelijke wijze gebeurd. Dat klager zich door de afbouw niet goed heeft gevoeld is vervelend, maar maakt de wijze van afbouw niet onzorgvuldig. De psychiater heeft
geprobeerd daarover met klager te overleggen. Dat dit onvoldoende is gelukt is de psychiater niet aan te rekenen.
Wel wordt opgemerkt dat de beroepscommissie het kwalijk acht dat er klaarblijkelijk zonder duidelijke of kenbare diagnose aan klager zo’n hoge dosering medicatie is voorgeschreven. Ook verdient het gegeven dat de medische dossiers niet tijdig en niet
volledig van de ene inrichting naar de andere worden doorgestuurd absoluut geen schoonheidsprijs. Dit valt echter de inrichtingspsychiater in deze zaak niet aan te rekenen, te meer nu hij heeft aangegeven wel de nodige inspanningen te hebben verricht
de
gegevens uit de vorige inrichting verstrekt te krijgen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingspsychiater niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, dr.ing. C.J. Ruissen en dr. J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 8 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven