Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3081/GA, 8 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3081/GA

betreft: [klager] datum: 8 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.J.A. Verhoeven, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 26 augustus 2014 van de directeur van het PPC Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.J.A. Verhoeven, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC
Amsterdam Over-Amstel en [...], chef de clinique van het PPC Amsterdam Over-Amstel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beslissing
De beslissing betreft het ondergaan van een geneeskundige a-behandeling zoals bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw (toepassing van dwangmedicatie).

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Eerst wordt opgemerkt dat de behandeling van het beroep eerst pas na twee en een halve maand plaatsvindt. Dat is als mosterd na de maaltijd en klager mag zijn medicatie al enige tijd oraal innemen. De door de inrichting verstrekte inlichtingen zijn
niet eenduidig. Daarnaast is de inrichting doof gebleven voor het aanbod van klager om zijn medicatie oraal in te nemen. Aan klager is de keus niet gelaten tot oraal gebruik van medicatie en bij gebreke hiervan is overgegaan tot injecteren. Klager
klaagde bij herhaling over de pijn in het hele lichaam als gevolg van de dwangmedicatie. Er is ten onrechte niet gekozen voor een minder bezwaarlijke wijze van het toedienen van medicatie, waardoor klager onnodig pijn heeft ondervonden. Het is
onduidelijk of er een concreet behandelplan is gehanteerd en wat daarin is opgenomen. Eveneens is niet duidelijk of de maandcommissaris is ingeschakeld en of deze klager heeft bezocht. De aanwezigheid van gevaar zoals gesteld door de inrichting is
onvoldoende aannemelijk gemaakt. De opmerking dat klager zich zou moeten bewapenen mag niet al te serieus genomen worden. Klager heeft zich reeds langere tijd soortgelijk uitgelaten en er is nimmer iets voorgevallen waaruit valt op te maken dat het
klager menens was. Klager vergat soms zijn medicatie in te nemen en daarom is beslist om dwangmedicatie toe te passen. De curatoren (klagers moeder en tante) waren het niet eens met de dwangbehandeling. Verzocht wordt om onmiddellijke beëindiging van
de
a-dwangbehandeling en subsidiair om een financiële compensatie.

Door en namens de directeur is daarop als volgt gereageerd.
In het dossier bevindt zich een uittreksel van het behandelplan. Met betrekking tot de eenduidigheid van inlichtingen wordt opgemerkt dat het effect van de behandeling snel kan ontstaan en vervolgens wordt getracht dat effect vast te houden. Zo wordt
dat dan ook opgenomen in de rapportages. De maandcommissaris is geïnformeerd en ook langsgeweest. Er zijn geen opmerkingen door de maandcommissaris gemaakt. De curatoren van klager zijn eveneens geïnformeerd en zij wilde hun beslissing over het wel of
niet toestaan van dwangbehandeling niet kenbaar maken. In ieder geval hebben zij hun mening niet kenbaar gemaakt. Dit heeft de inrichting aangemerkt als een weigering. Met betrekking tot het aanbieden van een alternatief is verklaard dat aan klager is
gevraagd om de medicatie oraal in te nemen. Klager is hiertoe gemotiveerd in gesprekken. Klager heeft ingestemd met innemen van medicatie, maar er is herhaaldelijk geconstateerd dat klager de medicatie niet daadwerkelijk had ingenomen. Vanuit medisch
oogpunt is het nog steeds noodzakelijk dat klager zijn medicatie inneemt. Klager neemt zijn medicatie thans oraal in.

3. De beoordeling
In artikel 46d van de Pbw is het volgende bepaald: “Buiten de situaties als bedoeld in artikel 32 kan, indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 46c, onderdelen b en c, niettemin als uiterste middel geneeskundige behandeling plaatsvinden
a. voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of b. indien de directeur daartoe een
besluit heeft genomen en dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.”

Ingevolge artikel 46e, eerste lid, van de Pbw vindt geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, onder a, van de Pbw plaats na een schriftelijke beslissing van de directeur waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt. Klagers beroep is
gericht tegen de definitieve beslissing van de directeur tot toepassing van a-dwangbehandeling van 26 augustus 2014.

Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend
psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring
betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet. Uit de overgelegde stukken blijkt dat, alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling ten aanzien van klager is
genomen,
de directeur die de beslissing heeft genomen, advies heeft ingewonnen bij D. Heck, behandelend psychiater van klager en bij M. van Berkel, niet-behandelend psychiater. Uit het vorenstaande maakt de beroepscommissie op dat is voldaan aan het bepaalde in
artikel 46e, tweede lid, van de Pbw.

Uit de overgelegde verklaringen van beide psychiaters blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende. De behandelend psychiater heeft verklaard dat klager bekend is met psychotische stoornis NAO, een licht verstandelijke beperking en een antisociale
persoonlijkheidsstoornis. Klager heeft vermoedelijk onder invloed van stress (het hoger beroep in zijn strafzaak) het overzicht verloren en ziet overal gevaar. Er heeft zich reeds een gewelddadig incident voorgedaan. Klager is zichtbaar geworden met
een hoofdzakelijk chronisch paranoïde psychotisch toestandsbeeld. Klager krijgt medicatie aangeboden, maar heeft deze medicatie slechts enkele keren ingenomen. Herhaaldelijk is getracht hem daar in gesprekken toe te motiveren.
De niet-behandelend psychiater heeft verklaard dat klager ontkent ziek te zijn. Klager staat niet open voor medicatie. Inhoudelijk is er sprake van paranoïde wanen. Gevaarscriteria zijn aanwezig in de vorm van dreiging met agressie naar anderen. Ook
bestaat het gevaar dat klager door zijn gedrag de agressie van anderen over zich afroept. In de behandeling is een impasse ontstaan doordat klager medicatie weigert vanuit een afwezig ziektebesef.

Beide psychiaters geven aan dat bij klager sprake is van het in artikel 46a van de Pbw vermelde gevaar. De beroepscommissie acht daarmee voldoende aannemelijk geworden dat klager lijdt aan een psychiatrische stoornis en dat vanuit die stoornis, gevaar,
als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder d en het tweede lid, van de Pbw, bestaat. Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis
gevaar, als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder d en het tweede lid, van de Pbw, veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke
termijn
kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Ter zitting is gebleken dat de toepassing van
dwangmedicatie is gestopt en dat klager zijn medicatie oraal inneemt. De bestreden beslissing van de directeur om bij klager toen dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan dan ook niet als onredelijk
en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. U.P. Burke en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 8 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven