Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3559/GM, 11 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:11-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3559/GM

betreft: [klager] datum: 11 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 16 september 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 november 2014, gehouden in de p.i. Vught, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Van de zijde van het secretariaat was als toehoorder aanwezig mw. mr. M.L. Koster.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 10 augustus 2014, betreft het niet verstrekt krijgen van een extra matras.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Gelet op klagers gewicht (hij weegt ca 106 kg) heeft hij als gevolg van het dunne matrasje op het stalen bed, last van zijn heupen. Hij wil een extra of een dikker matras.
Ter zitting heeft klager hier aan toegevoegd dat er nooit een medische reden is om een extra matras te krijgen, maar toch wordt hij naar de medische dienst gestuurd. Bij binnenkomst trof klager op de cel waar hij verblijft merkwaardigerwijs een dik
matras aan. Ze zijn er dus wel. Klager krijgt last van zijn heup door het dunne matras. Zijn heupbot steekt uit, waardoor hij last krijgt. Klager probeert het te verminderen door dekens onder het matras te leggen.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Er is geen medische noodzaak voor een extra matras.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat een medische noodzaak tot het gebruik van een specifiek matras, door gedetineerden medisch matras genoemd, niet is aangetoond. Het begrip medisch of speciaal matras is ook niet in de NHG standaard opgenomen. De
inrichtingsarts kan daarom ook niet aangeven dat er van een medische noodzaak sprake is. De inrichtingsarts heeft de pijnlijke plek van klager op de heup wel bekeken en vastgesteld dat er van een doorligplek geen sprake is.
Klager krijgt, zoals valt af te leiden uit het medisch dossier, voldoende medische zorg.
Echter, niet valt in te zien waarom klager geen ander of extra matras gegeven zou kunnen worden gelet op zijn klachten. Bij aanhoudende klachten en aanhoudende weigering aan zijn verzoek om een ander matras gehoor te geven wordt klager in overweging
gegeven zicht tot de directeur te wenden.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, dr.ing. C.J. Ruissen en dr. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 11 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven