Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1814/GA, 3 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:03-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1814/GA

betreft: [klager] datum: 3 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. S.L.J. Janssen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 april 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 september 2014, gehouden in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie, is de raadsman van klager gehoord. Met instemming van de raadsman is klager niet naar de zitting vervoerd, omdat dit op
praktische bezwaren stuitte. De directeur van de penitentiaire inrichting heeft bij brief van 28 juli 2014 meegedeeld dat ter zitting geen vertegenwoordiging uit de inrichting aanwezig zal zijn.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag houdt in dat klager sinds 3 maart 2014 in strijd met de Pbw tijdens de arbeid telkens wordt ingesloten, omdat hij arbeidsongeschikt is.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is volledig arbeidsongeschikt. Als gevolg van de nieuwe Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (verder: de Regeling), verblijft klager tegenwoordig in een regime van beperkte gemeenschap en wordt hij sinds maart 2014
tijdens de uren bestemd voor arbeid telkens ingesloten. Klager vindt dit strijden met het bepaalde in de Pbw.

De directeur heeft in beroep verwezen naar zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt, waarin hij schrijft dat door invoering van de Regeling klager sinds 1 maart 2014 in een regime van beperkte gemeenschap verblijft en daarom wordt
ingesloten als hij niet deelneemt aan een activiteit. Daarnaast is op de afdeling geen personeel meer aanwezig om toezicht te houden. Daaraan heeft de directeur in beroep toegevoegd dat met ingang van 7 juli 2014 arbeidsongeschikte gedetineerden
tijdens
de arbeidsblokken worden uitgesloten.

3. De beoordeling
Het volgende staat vast. Klager verblijft als gevolg van de invoering van de wijziging van de Regeling in een regime van beperkte gemeenschap. Hij is volledig arbeidsongeschikt. Met ingang van maart 2014 werd klager tijdens de voor arbeid bestemde uren
structureel ingesloten. Met ingang van 7 juli 2014 is aan deze praktijk een einde gekomen.

De directeur heeft niet gemotiveerd waarom het structureel insluiten van klager tijdens de voor arbeid bestemde uren in een regime van beperkte gemeenschap noodzakelijk is, anders dan door te verwijzen naar een tekort aan personeel op de betreffende
afdeling. In die omstandigheid kan evenwel in redelijkheid geen noodzaak gelegen zijn klager structureel tijdens de arbeidsuren in te sluiten, ook niet in een regime van beperkte gemeenschap. Dat inmiddels arbeidsongeschikte gedetineerden tijdens de
voor arbeid bestemde uren wel worden uitgesloten, vormt daarnaast een contra-indicatie voor het bestaan van een dergelijke noodzaak.

Het vorenstaande brengt met zich, dat de directeur van maart 2014 tot 7 juli 2014 in redelijkheid niet heeft kunnen beslissen tot het structureel insluiten van de in een regime van beperkte gemeenschap verblijvende volledig arbeidsongeschikte klager.
Het is aannemelijk dat klager ongemak heeft ondervonden. Om die reden zal hem een tegemoetkoming worden toegekend van € 25,-

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, U.P. Burke en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 oktober 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven