Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1848/GA, 29 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1848/GA

betreft: [klager] datum: 29 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 mei 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Breda, waarbij aan klager geen tegemoetkoming is toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagrechter heeft geen tegemoetkoming toegekend, ondanks de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende het niet toekennen van bezoek zonder toezicht (BZT), op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Een tegemoetkoming is op zijn plaats omdat klager en zijn gezin nog steeds lijden onder de gevolgen van het niet toekennen van BZT. Klagers geestelijke toestand is veranderd en zijn dochter wil hem niet
meer
komen bezoeken, omdat dit via het reguliere bezoekmoment moet. De directeur van de p.i. Breda heeft zich ten onrechte verscholen achter de regelgeving. Klager is van mening dat hem BZT had moeten worden toegestaan, gelet op de uitspraak van het
Europees
Hof voor de rechten van de mens inzake Varnas.

De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. De directeur is het eens met de beklagrechter in die zin dat er geen tegemoetkoming dient te worden toegekend.

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard omdat de weigering BZT toe te staan zou strijden met het bepaalde in artikel 14 jo 8 EVRM. Nu tegen een gegrondverklaring geen beroep openstaat, is die beslissing niet aan het oordeel van de
beroepscommissie onderworpen. Wel kan worden vastgesteld dat de beroepscommissie in haar uitspraken met kenmerk 14/1062/GA en 14/1038.GA heeft overwogen – kort samengevat – dat de vraag of bij de beoordeling van verzoeken om BZT sprake is van een
gerechtvaardigd onderscheid tussen een onveroordeelde en veroordeelde van geval tot geval moet worden bezien. Daarmee is beslist tot een toetsingskader waarin geen ruimte is voor de door de beklagcommissie aan haar beslissing ten grondslag gelegde
redenering. In die omstandigheid ziet de beroepscommissie aanleiding in de onderhavige zaak te bepalen dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover daartegen beroep is ingesteld.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven