Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4097/GV, 2 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:02-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4097/GV

betreft: [klager] datum: 2 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 oktober 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. L.C. de Lange, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is in het verleden weliswaar op vakantie geweest naar Marokko, doch altijd teruggekeerd naar Nederland waar hij woonachtig is. Bovendien volgt uit het selectieadvies dat het risico op het onttrekken aan voorwaarden als laag/gemiddeld wordt
ingeschat. Voorts wordt ingeschat dat er geen risico op letselschade is. Klager wordt in detentie ervaren als een rustige en vriendelijke man die geen aansturing of correctie nodig heeft. Klager is niet van plan om zich aan de detentie te onttrekken.
Klager heeft familie in Nederland en zijn vrouw kan naar Nederland komen. Klager kan verblijven op het adres van zijn ouders. Daarnaast zijn de reisdocumenten van klager beschikbaar in de inrichting en kan een tijdelijke inname daarvan een risico op
onttrekken, voor zover aanwezig, verkleinen. Ook kan worden gedacht aan maatregelen zoals een locatie en/of contactverbod. Voorts lijdt klager aan een oogziekte waardoor hij steeds meer van zijn zicht verliest. Klager is bijna 20 maanden gedetineerd en
naarmate de tijd verstrijkt, zal het risico van maatschappelijke onrust afnemen. Klager is niet op de hoogte van de verblijfplaats van aangeefster en is niet voornemens contact met haar op te nemen. Voorts wordt verwezen naar de zaak rondom het verlof
van Volkert van de G. Door het tijdsverloop gaat het belang van de gedetineerde steeds zwaarder wegen ten opzichte van de maatschappelijke onrust die verlofverlening met zich mee kan brengen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek is afgewezen met verwijzing naar artikel 4, sub a en sub i, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Tevens is het risico op het onttrekken aan de detentie genoemd. Klager woont bij zijn echtgenote in Marokko.
Klager verbleef ten tijde van zijn aanhouding als verdachte van het onderhavige delict ook in Marokko. Er wordt nadrukkelijk gewezen naar het advies van de advocaat-generaal.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Nieuwegein heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Hierbij is aangevoerd dat er weigeringsgronden zijn zoals bedoeld in de Regeling. Daarnaast is het mogelijk om een contact- en
locatieverbod op te leggen, maar dit is moeilijk te controleren met elektronisch toezicht (e.t.), omdat onbekend is waar het slachtoffer woont. Tevens is e.t. niet bedoeld om een onttrekking te voorkomen.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Arnhem adviseert negatief en heeft aangegeven dat klager voor zijn aanhouding in Marokko verbleef. Hij heeft daar veel familie en mogelijk vermogen. De kans wordt zeer groot geacht dat klager zich zal
onttrekken aan het resterende strafdeel. De kans op herhaling wordt aanwezig geacht en het is voor het slachtoffer en haar omgeving onverteerbaar als klager reeds gebruik zou mogen maken van vrijheden, terwijl de strafzaak nog niet onherroepelijk is
afgedaan. Subsidiair wordt aangevoerd dat er voorwaarden moeten worden opgelegd, zoals een locatie- en contactverbod alsook e.t. Tevens zou het paspoort moeten worden ingeleverd. Bovendien zouden de politie en het slachtoffer op de hoogte moeten worden
gesteld van eventuele verloven en de voorwaarden die daarbij worden gesteld.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling
Klager is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – mensenhandel en strafbare exploitatie van prostitutie. Tevens is aan klager een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 110.000,= (subsidiair
365 dagen vervangende hechtenis). Tegen deze uitspraak heeft klager beroep in cassatie ingesteld. De fictieve einddatum van de detentie valt op of omstreeks 10 november 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt voorop dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en
anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf en het belang van het slachtoffer. De beroepscommissie acht met name het risico dat klager zich zal onttrekken aan zijn detentie reëel genoeg om een
afwijzing op te baseren. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit het advies van de p.i. Nieuwegein blijkt dat klager in Marokko is aangehouden voor het onderhavige delict. Klagers vrouw is in Marokko woonachtig. Gezien de gegeven adviezen op klagers
verlofaanvraag, oordeelt de beroepscommissie dat de Staatssecretaris klagers verlofaanvraag kon afwijzen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals
bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 2 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven