Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2344/GA, 18 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:18-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

nummer: 14/2344/GA

betreft: [klager] datum: 18 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad,

gericht tegen een uitspraak van 5 juni 2014 van de beklagcommissie bij voormeld p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman, mr. M. de Reus, en de directeur van de p.i. Lelystad zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 9 september 2014, gehouden in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen te worden gehoord. Klager en zijn raadsman hebben
schriftelijk bericht niet aanwezig te zullen zijn op de zitting. De directeur heeft telefonisch laten weten in verband met een calamiteit verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Per brief van
30 september 2014 is de directeur in de gelegenheid gesteld zijn beroep nader toe te lichten. Hierop is geen reactie ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing tot degradatie van klager naar het basisprogramma.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is gestart in het plusprogramma, omdat hij de training ‘kiezen voor verandering’ volgde. Klager heeft echter meerdere malen stellig te
kennen
gegeven niet mee te willen werken aan het psychologisch onderzoek in het kader van het programma TR. Hij heeft gepersisteerd in zijn weigering en daarom is hij op 20 maart 2014 in het basisprogramma geplaatst. Uit de nota van toelichting bij de
wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt het belang van deelname aan dergelijke activiteiten duidelijk. Wanneer gedetineerden zich niet gemotiveerd tonen voor deelname aan activiteiten zoals ‘reflector’ en
de training ‘kiezen voor verandering’ kan hij worden gedegradeerd naar het basisprogramma. De gedetineerde moet aantonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken bestendig zijn. Als hier geen sprake van is dan komt hij
niet in aanmerking voor promotie. Het gaat derhalve om de intrinsieke motivatie. Het is niet genoeg voor een gedetineerde om te zeggen dat hij aan de activiteiten wil deelnemen. In het geval van klager bleek de motivatie alleen uit zijn woorden en niet
uit zijn daden. Klagers deelname aan het psychologisch onderzoek is vereist om het traject van terugkeeractiviteiten in gang te kunnen zetten en een zo adequaat mogelijk beeld te krijgen van de problematiek van de gedetineerde. Op 11 juni 2014 is
klager
alsnog naar het gesprek met de psycholoog gegaan, waarna hij op 17 juni 2014 is gepromoveerd.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager bestrijdt niet dat hij in eerste instantie geen medewerking wilde verlenen aan een psychologisch onderzoek in het kader van TR. Echter, het
‘niet willen meewerken aan reïntegratie’ en het ‘slechts in woorden en niet in daden tonen van bereidheid tot medewerken’ wordt volgens de bijlagen bij de Regeling als oranje gedrag aangemerkt. Klager had derhalve niet in eerste instantie moeten worden
gedegradeerd. Een week na de beslissing tot degradatie heeft klager aangegeven alsnog medewerking te willen verlenen aan een psychologisch onderzoek. De directeur had klager toen moeten plaatsen in het plusprogramma. De directeur meent echter dat
klager
slechts in het gesprek met de psycholoog op 11 juni 2014 de benodigde intrinsieke motivatie kon tonen. Het is onredelijk om een gedetineerde die verder groen gedrag vertoont, in het basisprogramma te houden. Het is onredelijk drie maanden te wachten op
het gesprek, dit had op korte termijn moeten plaatsvinden.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. In de nota van toelichting bij de wijziging van de regeling die
heeft geleid tot de invoering van een systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt 20 februari 2014, nr 4617) komt naar voren dat het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT) erop is gericht gedetineerden te
stimuleren eigen verantwoordelijkheid te nemen voor hun detentie. Van een gedetineerde wordt een eigen inzet verwacht voor diens terugkeer in de samenleving. Dit krijgt vorm in het systeem van promoveren en degraderen. Bestendig positief gedrag kan
leiden tot promotie met als gevolg deelname aan meer en andere activiteiten en vrijheden. Ontbreekt dit gedrag dan kan de directeur besluiten tot degradatie met als gevolg minder activiteiten en vrijheden. In de bijlagen bij de regeling zijn
voorbeelden
gegeven van gedrag dat als goed gedrag (groen gedrag), dit kan beter-gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag) wordt aangemerkt. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de regeling kan de directeur besluiten tot degradatie indien de
gedetineerde, die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de regeling leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie.
De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur hierbij een afweging dient te maken. Immers, de grondslag voor degradatie vormt niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de
vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te
houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag, mee te wegen het
structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen.

Klager is gedegradeerd naar het basisprogramma, omdat hij volgens de directeur meerdere malen te kennen heeft gegeven niet mee te willen werken aan het psychologisch onderzoek in het kader van het Programma Terugdringen Recidive (TR). Volgens de
bijlage
bij de regeling wordt het niet meewerken aan het opstellen en uitvoeren van de detentie en re-integratie aangeduid als oranje gedrag. Volgens de nota van toelichting bij de regeling dient oranje gedrag te worden opgevat als een waarschuwing. Nogmaals
oranje gedrag vertonen na een eerdere waarschuwing kan leiden tot degradatie.
De beroepscommissie is van oordeel dat niet is gebleken dat klager meerdere malen heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het opstellen en uitvoeren van de detentie en re-integratie. Mede gelet op de gevolgen die klagers gedrag kan hebben voor zijn
dagprogramma, acht de beroepscommissie het van belang dat het gedrag dat aanleiding kan geven tot degradatie zo veel als mogelijk schriftelijk wordt vastgelegd. Met name als de directeur bedoeld heeft klager een waarschuwing te geven, dient dat uit
enige verslaglegging te blijken. Voorts is het wenselijk dat van de beslissing tot degradatie een schriftelijke beslissing wordt opgesteld en uitgereikt, waarin de aanleiding voor de beslissing duidelijk staat omschreven, alsmede welke overwegingen de
directeur heeft betrokken bij zijn beslissing. Nu bedoelde verslaglegging niet is opgemaakt dan wel is overgelegd, kan niet zonder meer worden aangenomen dat klager moet hebben begrepen dat zijn aanvankelijke weigering gevolgen zou hebben. Voorts is
niet gebleken dat de directeur bij zijn beslissing al het overige (groene) gedrag van klager heeft betrokken. Het beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris,
op 18 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven