Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3106/JA, 2 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:02-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3106/JA

betreft: [klager] datum: 2 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.A. Beukers-Bouten, namens

[...], geboren op 17 maart 1996, verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 augustus 2014 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Hey-Acker te Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2014, gehouden in de j.j.i. Eikenstein te Zeist, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.J.A. Beukers-Bouten.
De directeur van de j.j.i. Den Hey-Acker heeft schriftelijk bericht niet ter zitting te kunnen verschijnen en te persisteren bij hetgeen reeds eerder in de procedure naar voren is gebracht

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de opgelegde ordemaatregel van plaatsing in de opvang op 24 en 25 juni 2014 met aansluitend verblijf in eigen kamer met uitsluiting van diverse activiteiten verlengd tot 30 juni 2014 wegens verbaal geweld naar een medewerkster en het
uiten van bedreigingen.

De beklagcommissie heeft het beklag materieel ongegrond verklaard en formeel gegrond verklaard zonder toekenning van een tegemoetkoming op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het volgende aangevoerd. Tijdens de rust van de voetbalwedstrijd Nederland - Chili liep een groepsgenoot van klager naar het kantoor. Hij zag daar zijn naam en die van klager op de computer staan. Hij riep klager. Klager vroeg vier maal
aan
de medewerkster of hij mocht weten wat er geschreven stond. De medewerkster negeerde klager. Klager is toen weggegaan. Later kwam de groepsleiding op de groep. Klager vroeg weer waarom er een mail over hem geschreven werd. Hij kreeg als antwoord dat
het
om een rapportage ging. Klager nam dat voor kennisgeving aan. Toen klager terug kwam van luchten huilde de medewerkster. Klager wilde een gesprek met haar aan gaan. Dat wilde ze niet. De medewerkster ging naar huis. De volgende dag kreeg klager, nadat
hij terug was van school, de maatregel opgelegd.
Klager was het niet eens met de verklaring van de medewerkster zoals hij deze later onder ogen kreeg.
Klager heeft naderhand een gesprek met de medewerkster gehad. Daarbij gaf zij aan dat ze niet wist wie er geschreeuwd had en daarom maar – onder meer – de naam van klager heeft genoemd. Het is dus niet gegaan zoals de medewerkster het heeft
opgeschreven.
Klager vindt niet dat hij intimiderend geweest is. De medewerkster werkt nu in het magazijn. Het contact tussen haar en klager is weer normaal sinds het gesprek dat ze gehad hebben.
Klager wil een tegemoetkoming voor de onterechte kamerplaatsing.

Klagers raadsvrouw heeft hieraan toegevoegd dat klager ontkent dat hij gezegd zou hebben wat in het verslag is weergegeven. Klager is het niet eens met die onjuiste weergave. Klager is een ordemaatregel opgelegd gebaseerd op een strafbaar feit. Klager
heeft niets gedaan in strijd met de orde en de veiligheid. Pas een dag na het vermeende incident is klager in afzondering geplaatst. De maatregel is verlengd, maar de verlengingsstukken ontbreken.

De directeur heeft schriftelijk aangegeven te persisteren bij hetgeen hij in beklag naar voren heeft gebracht.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager tijdens de rust van de voetbalwedstrijd het kantoortje heeft betreden, hetgeen op zichzelf al strafwaardig is.
Voorts heeft klager zelf toegegeven tot vier maal toe aan de medewerkster gevraagd te hebben of hij mocht weten wat op de computer over hem en zijn groepsgenoot geschreven stond. Klager geeft aan zijn vraag meermalen herhaald te hebben omdat de
medewerkster klager negeerde. Klager stelt zich niet intimiderend of verbaal agressief geuit te hebben, maar miskent daarbij dat de medewerkster, gelet op de situatie, zich wel bedreigd gevoeld kan hebben. De stelling van klager en de eerst twee weken
later opgestelde verklaringen van groepsgenoten dat dat niet zo geweest is doen daar niet aan af. Overigens heeft klager niet direct nadat bleek dat de groepsleidster zijn vraag niet kon beantwoorden het kantoor verlaten.
De beroepscommissie komt daarmee tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J. Calkoen-Nauta, voorzitter, dr. F. Boer en ing. M.J. Mulders, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris,
op 2 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven