Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3384/GB, 24 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:24-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/3384/GB

Betreft: [klager] datum: 24 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 september 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 29 november 2008 gedetineerd. Hij verbleef sinds 2 december 2008 in de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren en zes maanden en tevens tot betaling van
€ 50.000,=. Op 23 juli 2013 is klager overgeplaatst naar het huis van bewaring van de p.i. Almere in verband met een verdenking van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (een nieuw strafbaar feit). Op 25 februari 2014 is klager voor het nieuwe
feit veroordeeld. Sinds 29 januari 2014 verblijft klager in de p.i. Leeuwarden.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Door de afwijzende beslissing krijgt klager geen mogelijkheid om na een lange straf geleidelijk weer te re-integreren in de maatschappij. Ook de reclassering vindt dit noodzakelijk. De reclassering heeft positief geadviseerd en geoordeeld dat ten
aanzien van bijna alle leefgebieden geen criminogene factoren aanwezig zijn. In de bestreden beslissing staat dat klager recentelijk is veroordeeld wegens voortgezet crimineel handelen binnen detentie. Klager is in februari 2014 veroordeeld wegens
feiten uit juli 2013 en deze feiten zijn derhalve niet recent. Gelet op de fictieve einddatum van de detentie op 3 januari 2015 heeft klager belang bij verlof en fasering. De bestreden beslissing is onvoldoende gemotiveerd.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is veroordeeld tot een forse gevangenisstraf. Het delict waarvoor klager is veroordeeld, is gepleegd in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Daarnaast heeft klager zich tijdens zijn huidige detentie ingelaten met voortgezet crimineel
handelen, waarvoor hij is veroordeeld. Kennelijk kan klager slecht afspraken nakomen. Het lijkt erop dat, zodra klager kansen ziet, hij zich onmiddellijk inlaat met het begaan van overtredingen/misdrijven. Dit valt klager zwaar aan te rekenen. Op basis
van artikel 1 e sub b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), levert het vorenstaande reden op om gedurende de detentie geen vrijheden in het kader van de fasering toe te kennen. Klager is uitgesloten voor
promotie of het plusprogramma. In het reclasseringsrapport staat dat het recidiverisico niet kan worden ingeschat omdat klager de delicten ontkent. Het uittreksel van het Justitieel Documentatieregister geeft een heel duidelijk beeld over het
recidiverisico, dat is hoog. Dat er van de lange gevangenisstraf mogelijk een preventieve werking uitgaat, blijkt niet nu klager zich tijdens de lange detentie heeft ingelaten met een ernstig misdrijf. De selectiefunctionaris heeft de
reclasseringsrapportage meegewogen maar een aantal bevindingen daaruit zijn te weerleggen. Overigens heeft de advocaat-generaal negatief geadviseerd. Het feit dat klager op de lijst voorkomt van Gedetineerden met een Vlucht- en Maatschappelijk risico
(GVM-lijst), vormt op zich geen reden tot afwijzing, maar de reden waarom klager op die lijst voorkomt wel. In dat opzicht is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. Het feit echter dat klager naar aanleiding van zijn handelen in detentie
opnieuw is veroordeeld, maakt dat klager onvoldoende vertrouwen geniet dat hij in een p.p. wel aan de gestelde voorwaarden zal voldoen.

4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2. In artikel 7, derde lid, van de Pm staat dat de selectiefunctionaris in ieder geval de volgende aspecten bij zijn oordeel betrekt:
a. de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
b. het huidige detentieverloop, waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en diens gemotiveerdheid;
c. het gevaar voor recidive;
d. de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn de met grotere vrijheden gepaard gaande verantwoordelijkheid te kunnen dragen;
e. een aanvaardbaar verblijfsadres;
f. de geschiktheid van de gedetineerde voor een penitentiair programma;
g. de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling.

4.3. Uit het reclasseringsadvies van 28 juli 2014 blijkt dat de reclassering op de hoogte is van het feit dat klager vermeld staat op de GVM-lijst. Voorts heeft de reclassering positief geadviseerd met de bijzondere voorwaarden meldplicht,
contactverbod en locatieverbod. De opgegeven woning wordt als aandachtspunt genoemd omdat de reclassseringsrapporteur niet kan inschatten of het contact met de bewoner en klager ondersteunend zal zijn. Zij kennen elkaar vanuit de detentiesituatie en de
bewoner biedt klager een zelfstandige woonruimte aan.
In het selectieadvies van 2 september 2014 staat hierover dat klager alleen in de opgegeven woning zal verblijven. De bewoner heeft zelf ook nog een meldplicht. Voorst staat in het selectieadvies dat klager op 17 juli 2013 op de zogenoemde GVM-lijst is
geplaatst met de status “Hoog” naar aanleiding van de verdenking van voortgezet crimineel handelen, waarvoor klager inmiddels is veroordeeld. Voorts blijkt uit het advies dat klager heeft afgetekend voor arbeid. De directeur van de p.i. Leeuwarden
heeft
negatief geadviseerd.

4.4. Gezien artikel 7, derde lid, van de Pm, in het bijzonder onder b, c, d en e, oordeelt de beroepscommissie dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat klager niet in aanmerking komt voor een p.p. De beroepscommissie
merkt op dat de bestreden beslissing uitvoeriger gemotiveerd had kunnen worden. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan echter, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk
of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 24 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven