Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0429/GA, 15 mei 2000, beroep
Uitspraakdatum:15-05-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/429/GA

betreft: [klager] datum: 15 mei 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 16 maart 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 8 maart 2000 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) „Zutphen“ te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2000, gehouden in de p.i. „Zutphen“ te Zutphen“, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur bij voormelde p.i..

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een namens de directeur genomen beslissing, strekkende tot het niet doorsturen van een door klager ingediende verlofaanvraag naar de minister van Justitie.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
Op 18 augustus 1999 heb ik een verlofaanvraag ingediend. Deze aanvraag heb ik bij het b.s.d. neergelegd. Pas vier weken daarna hoorde ik dat mijn aanvraag niet ter beoordeling naar de minister van Justitie was doorgestuurd, omdat ersprake zou zijn van een openstaande zaak. Die openstaande zaak betrof een geldboete. Terzake had ik al lang en breed een betalingsregeling getroffen. Elke maand betaal ik een vast bedrag. Als het buro sociale dienstverlening(b.s.d.) de moeite had genomen één telefoontje te plegen of één en ander met mij kort te sluiten, dan had het b.s.d. kunnen weten dat er helemaal geen openstaande zaak was. Door deze gang van zaken voel ik mij ernstig benadeeld.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
Het is in onze inrichting vast beleid dat verlofaanvragen niet naar Den Haag worden doorgestuurd indien er sprake is van een openstaande zaak. Op het moment dat klager verlof aanvroeg, was er sprake van een openstaande zaak. Op 1november 1999 ontving het b.s.d. de uitspraak in de bedoelde openstaande zaak. Nog diezelfde dag is klagers verlofaanvraag doorgestuurd naar Den Haag.

3. De beoordeling
Het beklag betreft de weigering om klagers verlofaanvraag ter beoordeling door te sturen naar de minister van Justitie (de beklagcommissie spreekt in haar beschikking nog over de Verlof Advies Commissie, maar die Commissie bestaatsinds de invoering op 1 januari 1999 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) niet meer).

Vast staat dat klager op 18 augustus 1999 een verlofaanvraag heeft ingediend en dat hij die aanvraag bij het b.s.d. heeft gedeponeerd. Het b.s.d. heeft de verlofaanvraag volgens de in de inrichting geldende praktijk niet terbeoordeling doorgestuurd naar de minister van Justitie, met name omdat klager nog een openstaande zaak had. Eerst nadat op 1 november 1999 duidelijkheid was verkregen over de openstaande zaak is klagers verlofaanvraag naar deminister van Justitie doorgestuurd.

In de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is precies omschreven in welke gevallen de minister van Justitie op een verlofaanvraag dient te beslissen en in welke gevallen de directeur dit zelfstandig moet doen.

In het thans voorliggende geval – de directeur heeft dat ook niet bestreden – diende de minister van Justitie te beslissen op klagers verlofaanvraag. In zo’n situatie is er geen ruimte voor de in de inrichting gangbare praktijk dathet b.s.d. bepaalt of een verlofaanvraag op voorhand haalbaar is en om die reden wel of niet wordt doorgestuurd naar de minister van Justitie. Door toch zo te handelen is de bevoegde instantie de mogelijkheid ontnomen om zelf deafweging te maken of de openstaande zaak het inwilligen van klagers verlofaanvraag al dan niet in de weg staat. Klagers beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing, namelijk het nietterstond doorsturen van de verlofaanvraag naar de minister van Justitie, niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op f. 100,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van f. 100,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en drs. M.S.H. Ridder-Padt, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 15 mei 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven