Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2483/GA, 12 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:12-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2483/GA

betreft: [klager] datum: 12 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.T. Verweijen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een (mondelinge) uitspraak van 14 juli 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager en zijn raadsman mr. P.T. Verweijen hebben op 29 september 2014 schriftelijk bericht geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 7 oktober 2014, gehouden in de penitentiaire
inrichtingen Amsterdam Over-Amstel.
Namens de directeur is op 7 oktober 2014 telefonisch doorgegeven dat hij in verband met een calamiteit verhinderd is ter zitting te verschijnen.

Bij brief van 14 oktober 2014 zijn schriftelijk vragen gesteld aan de directeur. De directeur heeft hier bij brief van 20 oktober 2014 op gereageerd. Een afschrift van deze reactie is aan klager en zijn raadsman gestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur van 13 juni 2014 strekkende tot afwijzing van klagers verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Op 11 april 2014 heeft de politierechter besloten de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke
invrijheidstelling toe te wijzen voor een periode van vier maanden. Klager verbleef vanaf dat moment in een huis van bewaring (h.v.b.) en niet, waar hij wel had moeten verblijven, in een gevangenis. Niet ter discussie staat dat klager thuis hoort in
een
gevangenisregime. De directeur heeft in beklag aangevoerd dat volgens de circulaire d.d. 8 september 2000, kenmerk 5041936/00/DJI (de circulaire van 2000) alleen gedetineerden voor BZT in aanmerking komen die een aaneengesloten periode van drie maanden
in één of meer normaal beveiligde gevangenissen verblijven. Dit is echter een gekunsteld argument, aldus klager. Immers, de locatie Zoetermeer is aangewezen als zowel gevangenis als h.v.b. Het was derhalve een kwestie geweest van deuren openen om
klager
alsnog in aanmerking te laten komen voor BZT. Subsidiair voert klager aan dat het maken van onderscheid tussen voorlopig gehechten en afgestraften in strijd is met de artikelen 8 en 14 van het EVRM. Daartoe verwijst klager naar de uitspraak van het
Europese Hof voor de rechten van de mens van 9 juli 2013, nr. 42615/06 (Varnas tegen Litouwen). Voor zover de directeur in beklag heeft aangevoerd dat is aangeboden klager naar een andere inrichting over te plaatsen zodat hij wel in een
gevangenisregime
zou kunnen verblijven, is in beklag aangevoerd dat klager dat heeft geweigerd omdat hij alleen in de locatie Zoetermeer mensen kan ontvangen voor (regulier) bezoek. Bovendien was klager op de hoogte van de regels omtrent BZT en wist hij dat hij op dat
moment (rond 10 mei 2014) niet meer aan de eis van drie maanden aaneengesloten detentie in een gevangenisregime zou voldoen aangezien de einddatum van zijn detentie was gesteld op 1 augustus 2014. Klager is van mening dat de directeur onvoldoende heeft
gedaan om hem tegemoet te komen.

Namens de directeur is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep omdat er enkel een mondelinge uitspraak van de beklagcommissie beschikbaar is en de directeur eerst kennis wil nemen van de uitgewerkte uitspraak van de beklagcommissie
alvorens hij zijn standpunt toelicht.
In reactie op de namens de beroepscommissie verstuurde brief van 14 oktober 2014 heeft de directeur geantwoord dat klager ten tijde van zijn verzoek om BZT was afgestraft en dat in de locatie Zoetermeer faciliteiten voor BZT vanuit de
gevangenisafdelingen aanwezig zijn.

3. De beoordeling
Namens de directeur is verzocht aan aanhouding van de behandeling van het beroep. De beroepscommissie acht zich – mede in aanmerking genomen het antwoord van de directeur van 20 oktober 2014 – voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst
het verzoek af.

Op basis van de stukken stelt de beroepscommissie vast dat klager ten tijde van zijn verzoek om BZT was afgestraft. Hij verbleef in het h.v.b. van de locatie Zoetermeer, omdat een wachtlijst bestond voor de gevangenis van de locatie Zoetermeer. De
directeur heeft klagers verzoek om BZT afgewezen onder verwijzing naar artikel 1 van de circulaire 2000 waarin is vermeld dat BZT mogelijk is in inrichtingen of afdelingen welke zijn aangewezen als normaal beveiligde gevangenis en artikel 2 waarin is
vermeld dat een gedetineerde in aanmerking komt voor BZT indien hij gedurende een aangesloten periode van drie maanden in één of meerdere normaal beveiligde gevangenis(sen) verblijft.

De beroepscommissie overweegt als volgt. Nu vaststaat dat klager ten tijde van zijn verzoek om BZT niet voorlopig was gehecht maar was afgestraft, hij vanwege een wachtlijst niet kon worden geplaatst in de gevangenis van de locatie Zoetermeer, maar in
het h.v.b van deze locatie verbleef, en vaststaat dat in de (gevangenis van de) locatie Zoetermeer de faciliteiten voor BZT aanwezig waren, acht de beroepscommissie de beslissing van de directeur tot afwijzing van klagers verzoek om BZT onredelijk en
onbillijk. De omstandigheid dat klager het aanbod van de directeur hem over te plaatsen naar een andere inrichting heeft afgewezen doet daar naar het oordeel van de beroepscommissie niet aan af, nu onweersproken is aangevoerd dat dit aanbod pas werd
gedaan op het moment dat klager, in verband met de einddatum van zijn detentie, niet meer aan de termijn van drie maanden als genoemd in artikel 2 van de circulaire 2000 kon voldoen. Gelet op het voorgaande zal klagers beroep gegrond worden verklaard,
de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd en het beklag alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming van € 25,= toekennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. P.A.M. Mevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 12 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven