nummer: 14/3615/GV
betreft: [klager] datum: 11 november 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.C.J. Lina, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 23 september 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Medio 2015 is het einde bereikt van de detentie. In het kader van het re-integratietraject is het noodzakelijk dat klager in aanmerking komt voor verlof. Met betrekking tot de opgevraagde adviezen wordt aangevoerd dat ten onrechte geconcludeerd wordt
dat er nog steeds een dreiging zou zijn. Klager is op geen enkele wijze betrokken geweest bij enige dreiging in welke richting dan ook. Voorts heeft klager een aanvaardbaar verlofadres opgegeven dat 80 kilometer verwijderd is van zijn oorspronkelijke
woonplaats. Klager meent dat hij anders beoordeeld wordt dan gedetineerden in vergelijkbare posities.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (Grip) geeft een dreiging aan, welke inhoudt dat klager het slachtoffer in de strafzaak van zijn leven wil beroven. Door het team criminele inlichtingen wordt de bron als betrouwbaar aangemerkt
en op 8 augustus 2014 heeft het GRIP laten weten dat men ervan uitgaat dat de dreiging als genoemd in het rapport van 1 oktober 2013, nog steeds actueel is. Een re-integratietraject bestaat niet alleen uit het verlenen van vrijheden, maar kan ook
vanuit
de inrichting worden opgestart. Uit de rapportage van de inrichting blijkt dat klager hier geen behoefte aan heeft. Met betrekking tot het tweede opgegeven verlofadres, wordt opgemerkt dat de politie deze ook niet in orde heeft bevonden. Op grond van
de
gegeven adviezen en informatie is een gedegen individuele afweging gemaakt tussen de belangen van klager en de risico’s voor de slachtoffers. De weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4, onder b, g, i en j, van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting (de Regeling) zijn aanwezig.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Roermond heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s-Hertogenbosch heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening. Er zijn spanningen tussen klager en de familie van het slachtoffer, welke familie in de buurt woonachtig is. Een (on)bewuste
confrontatie met de slachtoffers is niet ondenkbaar. Een verlofadres buiten de provincie Limburg is denkbaar.
De politie heeft het verlofadres in Venlo (van klagers moeder) niet in orde bevonden, omdat klagers moeder in de onmiddellijke nabijheid van de familie van het slachtoffer woont. Op grond van de spanningen, bedreigingen en gewelddadige confrontaties
die
vanaf 2006 hebben plaatsgevonden, heeft de politie negatief geadviseerd ten aanzien van dit verlofadres.
De politie heeft het verlofadres in Heerlen (van klagers vriendin) geverifieerd, maar niet in orde bevonden omdat de bewoonster bekend is met antecedenten.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek, wegens – kort gezegd – een poging tot moord en/of doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 30 januari 2015.
Voorop dient te worden gesteld dat bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn
terugkeer in de maatschappij. Aan de andere kant is er het algemeen belang van (onder meer) orde, rust en veiligheid in de samenleving.
De beroepscommissie overweegt dat met name de betrouwbaarheid van het tweede opgegeven verlofadres en het actuele advies van het GRIP ten grondslag liggen aan de weigerig verlof te verlenen. Voor wat betreft het tweede adres wordt slechts verwezen naar
bekendheid van de bewoonster met antecedenten. De onaanvaardbaarheid van het adres is onvoldoende onderbouwd. Ook de mededeling over de actuele betrouwbaarheid van de informatie uit het GRIP-rapport is te summier om een weigering in dit stadium van de
detentie op te kunnen baseren. Niet onderzocht is of eventuele risico's niet op andere wijze kunnen worden ondervangen. Nu de einddatum van klagers detentie nadert, dient het belang van klager bij een verlof in verband met zijn voorbereiding op een
terugkeer in de maatschappij steeds zwaarder te wegen. Gelet op voornoemde omstandigheden en nu de einddatum van klagers detentie dichterbij komt, is de beroepscommissie dan ook van oordeel dat de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk moet
worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan te
maken zijn, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op
secretaris voorzitter