Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2529/GA, 31 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:31-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2529/GA

betreft: [klager] datum: 31 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Th. Ten Velde, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 juli 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof van 5 juni 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
De directeur stelt dat er, zolang er geen zicht is op het recidiverisico, geen verlof kan plaatsvinden. Er zijn echter geen redenen die de re-integratie mogen doorkruisen. Er is geen sprake van een verhoogd recidiverisico, het risico is onbekend. Het
standpunt dat bij twijfel iemand niet met verlof mag, kan in de laatste fase van de detentie geen stand houden. Klager is fasering geweigerd en is ook nooit eerder met verlof geweest. Voorheen werd deelname aan het TR-traject en medewerking aan een
risicoanalyse (Risc) als voorwaarde voor verlof gesteld. Klager heeft een Risc laten afnemen en doet mee aan het TR-traject. De beklagcommissie heeft overigens eerder geoordeeld dat de directeur bij vervolgadviezen minder zwaar mag leunen op externe
adviezen. De ongegrondverklaring is daarom onbegrijpelijk nu klagers VI-datum in het verschiet ligt. Het advies van de Advocaat-Generaal (AG) is volgens klager verouderd en had niet mogen worden gebruikt voor de afwijzing. De door de AG gestelde vrees
voor confrontatie met de nabestaanden is ongegrond nu klager beschikt over een goedgekeurd verlofadres in Voorburg terwijl het delict is gepleegd in Zaandam. De directeur had daarom kunnen volstaan met een minder vergaande beslissing. Hij had klager
een
gebiedsverbod kunnen opleggen. Waar de directeur stelt weinig vertrouwen te hebben in een goede afloop van het verlof, kan dit standpunt niet zijn ingegeven door klagers gedrag in de inrichting, daar klager zich steeds correct heeft gedragen. Klager
heeft groot belang bij verlof nu de einddatum van zijn detentie naderbij komt en er voor die datum een begin moet worden gemaakt met resocialisatie.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts heeft hij nog het volgende aangevoerd. Het betreft de afwijzing van de derde verlofaanvraag van klager. Hij heeft een ernstig delict gepleegd en is eerder veroordeeld voor
vermogens- en geweldsdelicten. Klager weigerde aanvankelijk deel te nemen aan het TR-traject. Op 10 april 2014 heeft hij een motivatiebrief ingediend om toch daaraan deel te kunnen nemen. Na beoordeling van die brief is het traject in gang gezet.
Klager
diende nader te worden onderzocht door een psycholoog van “De Waag”, dit omdat er volgens de reclassering sprake was van agressieproblematiek. Ook was het voor de reclassering onduidelijk of er sprake is van een psychische stoornis die ten grondslag
ligt aan het delictgedrag van klager. In afwachting van de uitkomsten daarvan is aan klager nog geen toestemming gegeven voor verlof. Naar aanleiding daarvan is pas een goede belangenafweging mogelijk. De aanwijzingen voor recidive die door de
reclassering werden gezien zijn ernstig genoeg om de resultaten van het onderzoek bij “De Waag” af te wachten. Verlofverlening is afhankelijk van een groot aantal factoren. Niet alleen het recidiverisico speelt daarbij een rol maar ook het aantal nog
mogelijke verloven, het delict waarvoor klager is gedetineerd alsmede het advies van het OM. De directeur wil, omdat hij verantwoordelijk is voor het goede verloop van het verlof, een goed afgewogen beslissing kunnen nemen. Het advies van de AG is
weliswaar ouder maar dat wil niet zeggen dat dit niet meer bruikbaar is. Er is weliswaar nu gestart met het TR-traject maar er is nog geen vooruitgang geboekt. Klager heeft inmiddels een vierde verlofaanvraag ingediend. Dit verzoek is aangehouden in
afwachting van de uitslag van het psychologisch onderzoek. Daardoor wordt voorkomen dat klager nog een verlofmogelijkheid verliest. Eind augustus 2014 wordt de rapportage van “De Waag” verwacht. Na instemming van klager kan vervolgens met een
behandelplan worden gestart. Inmiddels heeft de beroepscommissie de beroepen tegen de afwijzingen van de eerste twee verlofaanvragen behandeld op de zitting van 5 augustus 2014. Daarin werd door klagers raadsman aangevoerd dat verloven tijdens zijn
eerdere detenties steeds goed zijn verlopen. Dat is op zich juist. Na die detentie heeft klager evenwel opnieuw een geweldsdelict gepleegd. Daarom is het van belang dat er eerst zicht komt op het recidiverisico bij klager alvorens er verlof kan worden
verleend.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 11 jaar en negen maanden met aftrek, wegens moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 februari 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat – ten tijde van de derde aanvraag voor algemeen verlof – er een nog onvoldoende inschatting gemaakt kon worden van het recidiverisico. Vanuit De Waag zou aan klager een behandelaanbod
worden gedaan maar daarvan heeft die instelling uiteindelijk (eind augustus 2014) afgezien. De directeur heeft hierna zijn eigen verantwoordelijkheid genomen en zelfstandig een afweging gemaakt mede in het licht van de naderende vi-datum. Hij heeft
inmiddels aan klager een tweetal algemene verlofmomenten toegestaan, te weten op 5 september 2014 en op 3 oktober 2014. Reclasseringsrapportage omtrent klager heeft de inrichting, omdat klager eerder daarvoor geen toestemming wilde geven, pas op 29
september 2014 bereikt.
Gelet daarop kon de directeur toentertijd het belang van een ongestoord verloop van het verlof, hetgeen op grond van de toen voorhanden zijnde gegevens niet kon worden gegarandeerd, op goede gronden zwaarder laten wegen dan het persoonlijke belang van
klager op verlof. Gelet daarop kan de afwijzing van het onderhavige verzoek, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie sluit aan bij hetgeen de beklagcommissie nog heeft overwogen over het belang van klager met betrekking tot zijn voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij en heeft begrepen dat verzoeker inmiddels twee keer met algemeen
verlof
heeft kunnen gaan.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 31 oktober 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven