Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2252/TA, 11 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:11-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2252/TA

betreft: [klager] datum: 21 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van de Pompestichting, locatie Vught, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 20 juni 2014 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting op een klacht van [...], verder te noemen klaagster,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 oktober 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is gehoord [...], juridisch medewerker bij de inrichting.

Klaagsters raadsman mr. R.M.J. van den Boom heeft schriftelijk meegedeeld dat hij noch klaagster gebruik zal maken van de gelegenheid ter zitting te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het toepassen van geweld door een personeelslid jegens klaagster.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en klaagster een tegemoetkoming van € 10,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van het hoofd van de inrichting en klaagster
Namens het hoofd van de inrichting is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klaagster kan van het ene op het andere moment agressief worden en gaan slaan en schoppen. Zij verblijft op de afdeling voor zeer intensieve en speciale zorg (ZISZ) in Vught en wordt regelmatig gesepareerd.
In de situatie waarover wordt geklaagd, maakte klaagster aanstalten het desbetreffende personeelslid aan te vallen. Het personeelslid heeft haar toen afgeweerd met haar hand/arm. Er heeft fysiek contact plaatsgevonden, waarbij mogelijk ook de
keelstreek
geraakt is. Volgens klaagster is zij bij de keel gegrepen en kon zij geen kant op, maar het personeelslid heeft gezegd dat dit niet juist is. Omdat het handelen van het personeelslid niet is gezien als geweld, is er nooit een melding gedaan. Anders dan
de raadsman heeft opgemerkt, ziet de inrichting haar betoog in beroep niet als allerlei aanvullende feiten en omstandigheden (die niet zouden mogen worden meegewogen). Het is extra uitleg, omdat de beklagcommissie het verweer van de inrichting
onvoldoende vond. Het incident is niet zo verlopen als door de beklagcommissie is overwogen. Als het handelen wel zou zijn gezien als geweldstoepassing, zou er melding van zijn gedaan en zou in de reactie op het beklag het handelen in detail zijn
weergegeven.

Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beslissing van de beklagcommissie is geheel juist. Eerst nu het standpunt van de beklagcommissie bekend is, komt de inrichting met allerlei aanvullende feiten en omstandigheden. Zo wordt in het beroepschrift ineens beweerd dat klaagster het
personeelslid aankeek, rood aanliep, opsprong en recht op het personeelslid afstormde. Doordat de aanval zo snel was, zou het personeelslid niet anders hebben kunnen handelen dan klaagster afwenden met haar hand. Volgens klaagster is dit een volstrekt
ongeloofwaardig relaas en worden nu feiten verzonnen om de aanval van het personeelslid op haar te rechtvaardigen. Klaagster blijft bij haar standpunt dat zij vermoeid op bed lag, niet kon opstaan en dat, omdat het personeelslid vond dat het niet vlug
genoeg ging, zij op hardhandige wijze werd ‘geholpen’. Het valt op dat het personeelslid eerst geen rapport opmaakte omdat het geen geweldsincident zou betreffen en zij tegenover klaagster aanvankelijk zelfs ontkende dat sprake was geweest van een
dreigende handeling richting klaagster en vervolgens bij de beklagcommissie laat mededelen dat klaagster zich heeft verzet waardoor dreiging met geweld noodzakelijk was. Na kennisneming van de stukken wordt ineens gesproken van een aanval van
klaagster.
Als dit laatste het geval zou zijn geweest, had rapport moeten worden opgemaakt. Het “opplussen” van klaagsters reactie maakt het standpunt van het personeelslid ongeloofwaardig.

3. De beoordeling
Mede gelet op hetgeen in beroep namens het hoofd van de inrichting is aangevoerd, acht de beroepscommissie in beroep aannemelijk geworden dat weliswaar fysiek contact heeft plaatsgevonden tussen het desbetreffende personeelslid en klaagster, maar dat
voor wat betreft het handelen van het personeelslid geen sprake is van (bewust) ingezet geweld. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat een aanval van klaagster gericht tegen het personeelslid door deze laatste is afgeweerd. Dit
maakt dat de beroepscommissie het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond zal verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie zal vernietigen en het beklag alsnog ongegrond zal verklaren.
Ten overvloede acht de beroepscommissie het wenselijk dat, gelet op de aard van de populatie op de ZISZ-afdeling waar klaagster verblijft, incidenten als de onderhavige voortaan direct en duidelijk worden vastgelegd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. W.A.Th. Bos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 21 oktober 2014

secretaris voorzitter

Naar boven