Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3354/GV, 7 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3354/GV

betreft: [klager] datum: 7 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 september 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. L.M.A. Schwartz, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Ondanks het positieve advies van de inrichting, het goedgekeurde verlofadres, het gedrag “groen” binnen de inrichting en het feit dat klager geruime tijd op de wachtlijst staat voor interventies (of dat deze niet meer van toepassing zijn), is er
onvoldoende vertrouwen in een ongestoord verloop van het verlof. Het is klager niet te verwijten dat er nog geen enkele stap is gezet om het recidivegevaar terug te dringen. Klager heeft al maanden terug aangegeven bereid en gemotiveerd te zijn om te
werken aan Terugdringen Recidive (TR).
Geen van de weigeringsgronden van artikel 14, lid 3, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) is van toepassing. De afwijzende beslissing is uitsluitend gebaseerd op een negatief advies van de selectiefunctionaris vanwege een
hoog ingeschat recidivegevaar. De door de selectiefunctionaris aangegeven interventies (ARVA-training, RIBW/begeleid wonen en forensische psychiatrie en arbeidstoeleiding) zijn tot op heden niet gestart. Het feit dat klager niet is begonnen aan de
interventies, ligt buiten zijn macht. Klager heeft een belang om zich goed te kunnen voorbereiden op zijn aanstaande terugkeer in de samenleving. Er zijn verder geen contra-indicaties voor verlofverlening. De bestreden beslissing is onvoldoende
gemotiveerd, onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en tevens onredelijk en onbillijk. Klager wil zijn beroep mondeling toelichten.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De verlofaanvraag is afgewezen op grond van het hoge recidiverisico en het feit dat de geïndiceerde interventies nog niet zijn opgestart. De afwijzende beslissing is daarnaast gebaseerd op het feit dat klager nog geen noodzakelijke interventies heeft
gevolgd die tot recidiveverlaging leiden. Hierbij is overwogen dat klager beschikt over een recidivestaat, hij een pro-criminele houding heeft en over een negatief sociaal netwerk beschikt, waardoor het recidiverisico alleen maar vergroot wordt.
Daarnaast heeft de reclassering het recidiverisico als hoog ingeschat en aangegeven dat het noodzakelijk/wenselijk is dat de interventies in een gesloten inrichting plaatsvinden. De genoemde risico’s worden niet teniet gedaan door het feit dat het
klager niet aan te rekenen is dat hij niet kan deelnemen aan interventies.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad heeft positief geadviseerd. Hierbij is overwogen dat klager deelneemt aan het plusprogramma, hij afdelingsreiniger is en zijn werk goed doet. Voorts is klagers gedrag positief en constant
gebleven, ook na de afwijzing van de eerste verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft ten aanzien van de eerste verlofaanvraag negatief geadviseerd en daarbij aangegeven dat zonder positieve resultaten van de geïndiceerde interventies geen enkele ruimte bestaat voor
toekenning
van verlof. De directeur van de p.i. Lelystad heeft voor de tweede verlofaanvraag geen advies opgevraagd bij de advocaat-generaal omdat er nog geen interventies hebben plaatsgevonden.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling
Namens klager is aangegeven dat hij de zaak mondeling wil toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af nu de reden waarom hij gehoord wenst te worden niet is meegedeeld. Daarnaast acht de beroepscommissie zich op basis van de dossierstukken
voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen.

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens kort gezegd – handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum van de
detentie valt op 28 april 2015.

Klager kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen. De eerste verlofaanvraag is door de directeur afgewezen. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

De beroepscommissie stelt voorop dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en
anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de detentie van klager goed verloopt en zijn gedrag over de hele linie positief is. Ook is hij zeer
gemotiveerd om aan de diverse interventies deel te nemen. Daarnaast nadert de fictieve einddatum van de detentie en zal klager zich dus moeten gaan voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij. De belangenafweging had dan ook in het voordeel van
klager moeten uitvallen. De beroepscommissie begrijpt het standpunt dat klager dient deel te nemen aan interventies. Het feit dat klager (nog) niet heeft kunnen deelnemen aan interventies kan hem in dit geval niet verweten worden. Het beroep zal daarom
gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee na ontvangst
van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 7 okotber 2014

secretaris voorzitter

Naar boven