Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2284/GA, 3 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:03-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2284/GA

betreft: [klager] datum: 3 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,

gericht tegen een uitspraak van 19 juni 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij voornoemde locatie gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 september 2014, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is gehoord klagers raadsvrouw mr. K.C. van Hoogmoed.

Klager, die in vrijheid is gesteld, heeft aangegeven verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen.

De directeur van de locatie Zuyder Bos heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het vertraagd afhandelen van klagers verzoek om detentiefasering.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en klager terzake daarvan een tegemoetkoming van € 25,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Door de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het verzoek om dagdetentie is met een juiste motivering afgewezen. De redenen ‘hoge risc en het niet meewerken aan een re-integratieplan’ waren juist. Klager toonde agressief gedrag naar de reclassering, TR en MMD. Hij wilde niet meewerken aan een
Exodus-plaatsing. De plaatsing in Exodus is meermalen met hem besproken, omdat plaatsing op het adres van zijn moeder niet mogelijk was. Zijn moeder heeft verschillende keren gebeld met de inrichting en aangegeven dat zij bang voor haar zoon was.
Klager
is door medewerkers duidelijk uitgelegd waarom hij niet op het adres van zijn moeder kon verblijven, maar weigerde mee werken aan een alternatief adres. Hij heeft zelf zijn fasering belemmerd.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het verbaast de raadsvrouw dat de directeur beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting van de beklagrechter is erkend dat de in het memo van 14 maart 2014 vermelde redenen voor afwijzing van klagers verzoek niet klopten. Klager is niet meegedeeld dat
hij geen aanvaardbaar verlofadres had en heeft dit om die reden niet kunnen veranderen. Hierdoor is de vertraging ontstaan. Volgens klagers moeder heeft zij niet gezegd dat zij bang voor haar zoon is.
Klager heeft overal aan meegewerkt. Verwezen wordt naar de uitspraak van de beroepscommissie nummer 14/1722/GB van 8 juli 2014.
Door het instellen van beroep door de directeur en de invrijheidstelling van klager, moet klager nu een eigen bijdrage voor de rechtsbijstandkosten betalen van € 145,=. Verzocht wordt dit mee te wegen en aan klager een hogere tegemoetkoming, rekening
houdend met de rechtsbijstandkosten, toe te kennen.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep door de directeur is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Door de raadsvrouw is verzocht om aan klager een hogere tegemoetkoming toe te kennen in verband met de kosten voor rechtsbijstand die door het instellen van het beroep door de directeur en de invrijheidstelling van klagers (voor een deel) voor klagers
rekening komen. Nu klagers beklag gegrond is verklaard, hij geen beroep heeft aangetekend tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming en enkel op het beroep van de directeur dient te worden beslist, is het vorenstaande niet aan het oordeel van de
beroepscommissie onderworpen. Daarbij komt dat de Pbw noch de Pm de mogelijkheid van een veroordeling van één of beide partij(en) in de kosten van de procedure en/of rechtsbijstand kent.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, U.P. Burke en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 oktober 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven