Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1893/TB, 15 september 2014, beroep
Uitspraakdatum:15-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1893/TB

betreft: [klager] datum: 15 september 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 6 juni 2014 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 augustus 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E. van der Meer, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager over te plaatsen naar FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de Oostvaarderskliniek).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 28 april 2005 opgenomen in de Pompestichting te Nijmegen. Op 8 mei 2014 heeft de Pompestichting de
Staatssecretaris verzocht klager over te plaatsen naar een andere tbs-inrichting. De Staatssecretaris heeft op 6 juni 2014 beslist klager over te plaatsen naar de Oostvaarderskliniek. De feitelijke overplaatsing heeft op 3 juli 2014 plaatsgevonden.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Voorafgaande aan de overplaatsing verbleef klager in de Pompestichting op de resocialisatie-afdeling. De inrichting had ingezet op terugkeer van klager in de samenleving. Klagers plan was om
samen met zijn echtgenoot, die in de Pompestichting verblijft, een bestaan op te bouwen. Daarnaast zou hij binnen afzienbare tijd een vaste baan in Nijmegen krijgen. Klagers gehele netwerk (familie, kennissen en collega’s) verblijft in of in de nabije
omgeving van de Pompestichting. Door de overplaatsing zijn klagers houvast en toekomstbeeld weggevallen. De overplaatsing is het gevolg van een aantal incidenten en heeft daarmee een punitief karakter. Klager erkent dat hij fouten heeft gemaakt, maar
ook de inrichting heeft fouten gemaakt. De inrichting heeft feiten (onder andere over het incident bij de visvijver en over de versleutelde harde schijven) verdraaid en ten onrechte zeer negatief over klager geschreven in rapportages. De inrichting
heeft te snel geoordeeld dat klager vanwege de incidenten moest worden overgeplaatst. Klager verblijft al lange tijd (negen jaar) in de inrichting, nam deel aan een resocialisatietraject en had in de inrichting zijn gehele netwerk, terwijl de
incidenten
niet zodanig ernstig waren dat directe overplaatsing geboden was. De inrichting had moeten bezien of andere, minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren. Dit heeft zij ten onrechte niet gedaan. Tegen deze achtergrond is de bestreden beslissing
onredelijk en onbillijk.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Uit de inlichtingen van de Pompestichting blijkt dat klagers behandeling is gestagneerd. Na een aantal regelovertredingen heeft de inrichting besloten klagers verlof op
te
schorten. Daarna is de samenwerkingsrelatie tussen klager en het behandelteam verslechterd. Dit heeft geresulteerd in een incident waarbij klager met een mes heeft gezwaaid. In maart 2014 blijkt dat klager via zijn mobiele telefoon contact heeft met
internet. Nadat klager was meegedeeld dat de inrichting had besloten dat hij zijn mediadragers moest uitvoeren, heeft hij een ernstig agressief feit begaan waarbij hij een stoel naar een personeelslid heeft gegooid en door meerdere personeelsleden in
bedwang moest worden gehouden. Volgens de Pompestichting is behandeling daar niet meer mogelijk. De beslissing tot overplaatsing is niet onredelijk of onbillijk. Behandelinhoudelijke argumenten wegen zwaarder dan klagers persoonlijke voorkeuren. Mocht
het vanuit behandelinhoudelijk oogpunt noodzakelijk zijn om klagers netwerk bij de behandeling te betrekken, zal dit vanuit de Oostvaarderskliniek worden vormgegeven. Klagers partner is overigens al een keer bij klager op bezoek geweest in de
Oostvaarderskliniek.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

De Staatssecretaris heeft de beslissing tot overplaatsing van klager genomen op basis van het verzoek van de Pompestichting van 8 mei 2014 tot herselectie van klager.
De Pompestichting heeft om overplaatsing verzocht, omdat klagers behandeling was vastgelopen en zij geen behandelmogelijkheden meer zag. Uit de inlichtingen van de Pompestichting komt onder meer het volgende naar voren. Klager verbleef op een
resocialisatie-afdeling. Op 5 november 2013 heeft de inrichting besloten klagers onbegeleide verlof op te schorten, onder meer omdat klager de verlofvoorwaarden had geschonden. Dit heeft geleid tot spanningen en frustraties bij klager, welke hij niet
met het behandelteam besprak maar opkropte. Pogingen om klager nadien deel te laten nemen aan een programma hebben tot niets geleid en klager trok zich steeds meer terug op zijn kamer. Eén en ander heeft geleid tot ‘impulsief dreigend acting out
gedrag’. Op 13 januari 2014 heeft een incident plaatsgevonden waarbij klager een mes heeft gepakt en heeft geroepen dat hij “zin heeft om iemand te steken”. Op 7 april 2014 heeft, nadat klager was meegedeeld dat hij zijn computer en aanverwante
voorwerpen moest uitvoeren, wederom een incident plaatsgevonden, waarbij klager een stoel naar een sociotherapeut heeft gegooid en door meerdere personeelsleden in bedwang moest worden gehouden. Voorts heeft de inrichting naar voren gebracht dat is
gebleken dat de behandelresultaten niet beklijven bij toenemende bewegingsvrijheden en afnemend toezicht en dat klagers stoornis nog onverminderd aanwezig is.

Uit het vorenstaande volgt dat in de Pompestichting diverse behandelpogingen zijn ondernomen, maar dat de behandeling niet of onvoldoende bij klager – die ruim negen jaar in de Pompestichting heeft verbleven – is aangeslagen, dat klager verschillende
regels heeft overtreden, dat klager sinds de opschorting van zijn verlof (in november 2013) niet of nauwelijks meer heeft meegewerkt aan een behandeling en dat hij binnen een tijdsbestek van drie maanden tweemaal een voor medepatiënten en
personeelsleden (zeer) onveilige situatie heeft veroorzaakt. Van de Pompestichting kon in redelijkheid niet worden verwacht wederom met klager een resocialisatietraject in te gaan. Bij deze stand van zaken kan de beslissing van de Staatssecretaris
klager over te plaatsen naar de Oostvaarderskliniek teneinde vanuit die inrichting een nieuwe behandel- en resocialisatiepoging te ondernemen naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Klagers stelling
dat zijn partner in de Pompestichting verblijft, dat ook zijn overige netwerk in of in de omgeving van de Pompestichting verblijft en dat hij binnen afzienbare tijd een vaste baan in Nijmegen krijgt, kan aan bovenstaand oordeel niet afdoen, nu het
belang van een nieuwe behandeling in een nieuwe tbs-inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie voorgaat op klagers persoonlijke voorkeuren. Hierbij is in aanmerking genomen de mededeling namens de Staatssecretaris dat klagers netwerk,
waaronder
zijn echtgenoot, bij zijn behandeling in de Oostvaarderskliniek kan worden betrokken, indien dat vanuit behandelinhoudelijk oogpunt wenselijk is. Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 15 september 2014

secretaris voorzitter

Naar boven