Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1603/TA, 17 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:17-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1603/TA

betreft: [klager] datum: 17 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 mei 2014 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 augustus 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. A.R. Ytsma en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch medewerker. Klager heeft bericht
niet ter zitting te zullen verschijnen.

Bij brief van 3 september 2014 heeft het hoofd van de inrichting nadere inlichtingen verstrekt over de ‘separatiebevoegdheid’ van het hoofd van dienst. Bij brief van 14 september 2014 heeft klagers raadsman hierop gereageerd. Bij brief van 22 september
2014 heeft de inrichting nogmaals nadere inlichtingen verstrekt. Deze brief is toegezonden aan klager en zijn raadsman.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft:
a. afzondering, ingaande op 22 december 2014,
b. separatie, ingaande op 23 december 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder a. formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard en het beklag als vermeld onder b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
Ter zitting van 27 augustus 2014 heeft de raadsman meegedeeld dat het beroep niet (meer) gericht is tegen het verstrekken van maaltijden. De beroepscommissie beschouwt het beroep ten aanzien van dit onderdeel dan ook als ingetrokken.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beslissing tot afzondering is onvoldoende gemotiveerd en kon in redelijkheid niet worden genomen. Klager heeft enkel gezegd medewerkers voor het
tuchtcollege te zullen dagen. Dit is geen reden voor oplegging van een maatregel. Volgens de inrichting heeft klager medewerkers bedreigd, maar niet is toegelicht waaruit die bedreiging dan zou hebben bestaan. Ook de beslissing tot separatie is ten
onrechte genomen. De separatie is opgelegd door een daartoe niet bevoegd persoon. De inrichting heeft geen aanwijzingsbrief overgelegd waaruit blijkt dat D. bevoegd was tot oplegging van separatie. Niet gebleken, althans niet kenbaar, is dat een
aanwijzing heeft plaatsgevonden. De wetgever wilde dat terughoudendheid werd betracht bij het aanwijzen van vervangers. Impliciete benoemingen is iets wat de wetgever niet wilde. Mitsdien kleeft een gebrek aan de separatie en dient het beroep gegrond
te
worden verklaard. Overigens is de behandeling van klager tijdens de separatie mensonterend geweest. Hij had geen rolstoel, waardoor hij niet op het toilet kon. Daardoor heeft hij in zijn ontlasting moeten leven. Hij kon niet bij de intercom, omdat hij
op de grond zat.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In het beroepschrift staat niet dat het beroep is gericht tegen de vermeende mensonterende behandeling. Klager is afgezonderd,
omdat hij door medeverpleegden werd genoemd in verband met een aantal incidenten op de afdeling en hij zich tijdens het gesprek hierover met het personeel dreigend heeft gedragen. Hij was verbaal agressief en schopte tegen de deur. De separatie is
opgelegd door D., die door het hoofd van de inrichting met machtiging van het bestuur is aangewezen als vervanger. D. is al jaren gekwalificeerd om op te treden als plaatsvervangend hoofd van de inrichting. Zij neemt deel aan de viermaandelijkse
overleggen tussen de hoofden van dienst en het hoofd van de inrichting. De aanwijzing is weliswaar niet schriftelijk vastgelegd, maar dit is op grond van de Bvt ook niet verplicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de schriftelijke mededeling van de maatregel komt naar voren dat klager was afgezonderd, omdat er duidelijke signalen waren dat klager een aandeel had in
een
aantal incidenten die op de afdeling hebben plaatsgevonden. De inrichting heeft in haar verweerschrift toegelicht dat als gevolg van verschillende incidenten (vernielingen, drugs en dreigementen naar patiënten en medewerkers) onrust is ontstaan op de
afdeling, dat op 22 december 2013 dermate veel onrust was ontstaan dat is besloten alle patiënten in te sluiten en met hen in gesprek te gaan en dat medeverpleegden eenduidig hebben verklaard over de incidenten en klagers betrokkenheid daarbij. Voorts
komt uit de reactie van de inrichting naar voren dat klager, nadat hij werd geconfronteerd met de verklaringen van de medeverpleegden, heeft gezegd dat ‘de “pedo’s” van dit alles de schuld [zijn]’ en dat hij vervolgens het personeel heeft bedreigd en
tegen de deur heeft geschopt.

Nu betrokkenheid van klager bij de genoemde incidenten niet uit te sluiten viel en op grond van de inlichtingen van de inrichting aannemelijk is dat het gesprek hierover tussen klager en het personeel niet goed is verlopen, omdat klager zich tijdens
dit
gesprek heeft gedragen op een wijze die onverenigbaar is met de orde en veiligheid in de inrichting, is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichting in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het in verband met de handhaving van de orde en
veiligheid op de afdeling noodzakelijk was klager af te zonderen. Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie worden bevestigd met wijziging van de gronden.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 6, vierde lid, van de Bvt wijst het hoofd van een justitiële particuliere inrichting, met machtiging van het bestuur, een of meer personen
als zijn vervanger aan. In de toelichting op dit artikel staat dat de bevoegdheden die aan het hoofd van de inrichting zijn toegekend ook door zijn vervanger(s) kunnen worden uitgeoefend. De bevoegdheid tot het opleggen van separatie (voor een langere
duur dan vijftien uur) is, ingevolge het bepaalde in artikel 7, vierde lid, onder b, van de Bvt in samenhang bezien met bovenvermeld artikellid, voorbehouden aan het hoofd van de inrichting en zijn vervangers.

De bestreden separatie is opgelegd door D., die hoofd van dienst is. De Raad van Bestuur van de Pompestichting heeft het hoofd van de inrichting bij brief van
15 februari 2013 gemachtigd om een aantal hoofden van dienst, onder wie D., als plaatsvervangend hoofd van de inrichting – voor de in het ‘protocol hoofd van de inrichting’ genoemde handelingen, waaronder het opleggen van separatie – aan te wijzen.
Gelet op de inlichtingen van de inrichting acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat het hoofd van de inrichting vervolgens D. daadwerkelijk als zijn vervanger heeft aangewezen. De bestreden beslissing is derhalve door een bevoegd
persoon genomen. De omstandigheid dat de aanwijzing niet op schrift is gesteld, kan aan bovenstaand oordeel niet afdoen, nu in artikel 6, vierde lid, van de Bvt niet de eis is gesteld dat een aanwijzing schriftelijk moet zijn vastgelegd.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Op basis van de inlichtingen van de inrichting acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat
klager op 23 december 2013 niet in gesprek wilde met het personeel, agressief was jegens het personeel, veelvuldig heeft geschreeuwd, tegen de deur heeft geschopt en met zijn rolstoel tegen de deur heeft geslagen. Onder deze omstandigheden heeft de
inrichting in redelijkheid kunnen oordelen dat sprake was van een dermate onveilige situatie dat separatie van klager, in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, noodzakelijk was. Nu voorts niet is gebleken dat de
separatie
langer dan noodzakelijk was, heeft geduurd, zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden ten aanzien van het beklag onder a. en met aanvulling van de gronden ten aanzien van het beklag onder b.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 17 oktober 2014

secretaris voorzitter

Naar boven