Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1865/TA en 14/1901/TA, 13 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:13-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1865/TA en 14/1901/TA

betreft: [klager] datum: 13 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager, en het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 20 mei 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij genoemde inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 september 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde,
a. de mededeling beperking bewegingsvrijheid ingevolge artikel 33 Bvt van 29 januari 2014,
b. de schending van het beroepsgeheim door de islamitisch geestelijk verzorgster,
c. het niet mogen bijwonen van het vrijdagmiddaggebed.

De beklagrechter heeft het beklag onder a ongegrond en klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag onder b op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagrechter heeft het beklag onder c gegrond verklaard op de gronden als in
de aangehechte uitspraak weergegeven en verstaan dat de beklagcommissie, nadat het hoofd van de inrichting is gehoord, een beslissing zal geven over welke tegemoetkoming aan klager geboden is.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Ten aanzien van c:
Volgens artikel 40, derde lid, onder c, Bvt stelt het hoofd van de inrichting de verpleegde op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen in de gelegenheid de in de inrichting te houden godsdienstige en levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn
keuze bij te wonen, tenzij het hoofd van de inrichting dit verbiedt in verband met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Het is dan niet nodig om een beslissing als bedoeld in artikel 33 Bvt te nemen, zoals de beklagrechter heeft
overwogen. Klager heeft zich in een vertrouwelijk gesprek met de islamitisch geestelijk verzorgster op 29 januari 2014 grensoverschrijdend gedragen. Hij heeft beledigende en kwetsende opmerkingen naar haar gemaakt. Klager heeft zich ook al twee keer
eerder grensoverschrijdend naar haar gedragen tijdens het vrijdaggebed. Op 31 januari 2014 is het afdelingsarrest beëindigd. Klager mocht onbegeleid door de inrichting, maar het was hem niet toegestaan om naar het vrijdaggebed te gaan. Het hoofd van de
inrichting heeft deze beslissing genomen ingevolge artikel 40, derde lid onder c, Bvt. Bij een dergelijke beslissing hoeft een verpleegde niet te worden gehoord en hoeft geen schriftelijke mededeling te worden uitgereikt. Klager ziet nog altijd niet in
welke invloed zijn gedrag heeft op het veiligheidsgevoel van anderen.

Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a:
In de mededeling beperking bewegingsvrijheid staat: “U maakt beledigende, racistische, seksistische, persoonlijke en bedreigende opmerkingen naar haar”. Daarbij wordt echter niet vermeld dat de islamitisch geestelijk verzorgster dit ook zo heeft
ervaren.

Ten aanzien van b:
Klager erkent dat hij tegen de islamitisch geestelijke verzorgster opmerkingen heeft gemaakt die niet zo flatteus zijn. Het gesprek vond in de ochtend plaats en pas in de loop van de middag kwam de geestelijk verzorgster naar klagers afdeling.

3. De beoordeling
Ten aanzien van a:
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van het beklag onder a kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep van klager zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van b:
De beroepscommissie is van oordeel dat klager in beroep niet heeft onderbouwd dat de geestelijk verzorgster het beroepsgeheim zou hebben geschonden. Het beroep van klager zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van c:
Artikel 40, eerste lid, Bvt bepaalt dat de verpleegde het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen vrij te belijden en te beleven. Ingevolge artikel 40, derde lid, onder c, Bvt stelt het hoofd van de
inrichting de verpleegde op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen in de gelegenheid de in de inrichting te houden godsdienstige en levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen, tenzij het hoofd van de inrichting dit
verbiedt
in verband met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Op 31 januari 2014 is klagers afdelingsarrest opgeheven en is aan klager de mededeling uitgereikt waarin, onder meer, is gesteld: “Je gaat niet naar de diensten waarbij de vrouwelijke imam aanwezig is. Zowel als deze door haar worden geleid als alleen
aanwezig”.

De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de inrichting om klager uit te sluiten van het vrijdaggebed niet noodzakelijk was in verband met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Klager was immers goed
in contact met de sociotherapie en scoorde laag op zijn spanningsmeter. Derhalve was sprake van schending van het recht van het vrij beleven van godsdienst of levensovertuiging zoals neergelegd in genoemd artikel 40, eerste lid, Bvt. Daarbij is in
aanmerking genomen dat uit het beroepschrift van de inrichting blijkt dat het vrijdaggebed wordt voorgezeten door een mannelijke imam. Door de inrichting is niet gesteld dat de aanwezigheid van de islamitisch geestelijk verzorgster daarbij noodzakelijk
is.
De beroepscommissie zal het beroep van het hoofd van de inrichting ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager ten aanzien van het beklag onder a en b ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting ongegrond. Zij bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.F. Korvinus, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 13 oktober 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven