Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1839/GA, 14 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:14-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1839/GA

betreft: [klager] datum: 13 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 mei 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Scheveningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voornoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet leveren van door klager bij de inrichtingswinkel bestelde producten
(kenmerk: SC 2014/071);
b. het klager niet zonder bewaking een onderzoek in het ziekenhuis laten ondergaan (kenmerk: SC 2014/072);
c. de afwijzing van klagers verzoek tot het mogen aanschaffen van extra telefoonkaarten boven een bedrag van € 50,= (kenmerk: SC 2014/107);
d. het beperken van klagers contact met de buitenwereld gedurende de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf (kenmerk: SC 2014/108);
e. de afwijzing van klagers verzoek te mogen bellen met zijn advocaat op
26 maart 2014 (kenmerk: SC 2014/109);
f. het klager niet in de gelegenheid stellen kopieën te maken ten behoeve van zijn advocaat en het verbinden van voorwaarden aan het maken van kopieën
(kenmerk: SC 2014/110);
g. het niet zorgen voor voldoende geestelijke verzorging vanaf 11 maart 2014
(kenmerk: SC 2014/117);
h. het niet mogen deelnemen aan de kerkdienst op 27 maart 2014 (kenmerk: SC 2014/118).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag als vermeld onder a., b. en g. en het beklag als vermeld onder c., d., e., f. en h. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep – samengevat weergegeven – als volgt toegelicht:
a. De directeur is verantwoordelijk voor de wijze waarop de inrichtingswinkel wordt gevoerd. Vrijwel elke week wordt een deel van de door klager bestelde producten niet geleverd. Deze producten zijn ook niet nageleverd. Met een apart
klachtenformulier voor winkelbestellingen is klager niet bekend.
B. De directeur is verantwoordelijk voor de wijze waarop inrichtingsvervoer wordt uitgevoerd en kan aanwijzingen geven aan de personen die belast zijn met het transport. De directeur had de medewerkers van DV&O op de hoogte moeten stellen en alles
goed moeten regelen. Klager heeft een week van tevoren contact gehad met de arts en heeft op de dag zelf de e-mail van de directeur aan het personeel van DV&O getoond.
C. De afwijzing van klagers verzoek om extra telefoonkaarten is niet redelijk en billijk.
D. Bij opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte mag het contact met de buitenwereld niet worden beperkt. Bij klager was dit wel het geval. Op 3 april 2014 moest klager voorkomen. Vier dagen achtereen heeft hij verzocht om te mogen bellen met
zijn
advocaat. Bij elk verzoek heeft klager de noodzaak aangetoond. Ook bestond er een noodzaak om contact op te nemen met zijn dochter, omdat zij chronisch ziek is.
E. De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder e. ongegrond verklaard, maar heeft deze ongegrondverklaring niet gemotiveerd. De uitspraak is derhalve in strijd met artikel 67, tweede lid, van de Pbw.
F. In een eerdere soortgelijke zaak is door de directeur aangevoerd dat coulance moest worden betracht jegens klager in het kader van het mogen maken van kopieën. Nu is de directeur van mening dat restricties mogen worden gesteld aan het maken van
kopieën. Ook de beklagcommissie oordeelt nu anders dan in een eerdere soortgelijke beklagzaak. Door klager niet toe te staan kopieën te laten maken kort voor een gerechtelijke procedure, wordt hij in zijn belangen geschaad. Hij heeft zich niet goed
kunnen voorbereiden op de zitting. Klager laat niet veel kopieën maken.
G. Gedetineerden hadden niet de dupe mogen worden van de personeelswisseling. Ook na 1 april 2014 is een aantal kerkdiensten niet doorgegaan. Er was in deze periode ook geen persoonlijk contact met een geestelijk verzorger mogelijk. In de periode
van half maart 2014 tot en met 26 mei 2014 heeft klager slechts één gesprek gehad met een geestelijk verzorger. De gedetineerden zijn niet goed geïnformeerd over het niet doorgaan van de kerkdienst en de personeelswisseling.
H. De directeur kan deelname aan kerkdiensten tijdens het ondergaan van een disciplinaire straf slechts ontzeggen als dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. De weigering was ongemotiveerd en
klager is niet uitdrukkelijk medegedeeld dat een één-op-één-gesprek met een geestelijk verzorger mogelijk is. Er is sprake van een schending van artikel 9 EVRM.
Verzocht wordt om een tegemoetkoming toe te kennen en de zaak op zitting te behandelen.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts is het volgende aangevoerd:
a. Het beroep betreft de handelwijze van de beklagcommissie. Het Bajesboek is geen rechtmatig naslagwerk.
B. De e-mail die klager heeft overgelegd is niet aan klager geadresseerd en klager is buiten de afhandeling van deze e-mail gebleven. De eerste geneeskundige en de directeur waren niet overtuigd van de noodzaak, omdat met het ziekenhuis is
afgesproken dat gedetineerden altijd worden bewaakt bij een onderzoek of verrichting waarbij zij niet onder narcose gaan.
C. Klager kan dagelijks telefoneren.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht zijn beroep op een zitting te behandelen. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af nu de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht
om op het beroep te beslissen.

Ten aanzien van het beklag onder b. wordt het volgende overwogen. Klager heeft zich inzake het beklag onder b. beklaagd over het feit dat bij medisch onderzoek van hem in het ziekenhuis bewakingspersoneel aanwezig zou zijn. Op grond van een verzoek van
de geneeskundige van het JMC is de plaatsvervangend vestigingsdirecteur ermee akkoord gegaan dat klager een onderzoek zou kunnen ondergaan met bewaking voor de deur van de behandelkamer, zo blijkt uit de mailwisseling van 26 juli 2013. Dit laatste is
evenwel niet uitgevoerd aangezien een collega plaatsvervangend vestigingsdirecteur en de eerste geneeskundige de noodzaak hiervan niet inzagen. Bovendien ligt er een afspraak, aldus de plaatsvervangend vestigingsdirecteur, dat gedetineerden altijd
worden bewaakt bij een onderzoek of verrichting, waarbij zij niet onder narcose gaan. De plaatsvervangend vestigingsdirecteur stelt dat het [...] waarde hecht aan die afspraak.
Nu de plaatsvervangend vestigingsdirecteur in eerste instantie akkoord is gegaan met een behandeling van klager zonder aanwezige bewaking ter plekke, ervan mag worden uitgegaan dat die directeur op de hoogte was van de regels die met betrekking tot de
behandeling in het [...] gelden en daarvan in geval van klager is afgeweken, mocht klager die op de hoogte is gekomen van het standpunt van de directeur op dit punt, ervan uitgaan dat zijn behandeling zou plaatsvinden zonder bewaking ter plekke. Dat
vervolgens een andere plaatsvervangend vestigingsdirecteur de noodzaak hiervan niet inzag, zonder dat standpunt overigens te onderbouwen, levert een klachtwaardige beslissing op, welke beslissing gelet op het hiervoor overwogene moet worden aangemerkt
als onredelijk en onbillijk. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie op dit onderdeel vernietigen, klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag verklaren en het beklag gegrond
verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden en klager van deze beslissing ongemak heeft ondervonden, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 25,=.

Ten aanzien van het beklag onder e. wordt het volgende overwogen. Klager heeft in beroep aangevoerd dat de uitspraak van de beklagcommissie, voor wat betreft het beklag als vermeld onder e., in strijd is met artikel 67, tweede lid, van de Pbw. De
beroepscommissie constateert dat de beklagcommissie niet expliciet uitspraak heeft gedaan ten aanzien van het beklag als vermeld onder e., terwijl uit het dictum van de beslissing van de beklagcommissie blijkt dat het beklag ongegrond is verklaard.
De beroepscommissie stelt vast dat klager op 26 maart 2014 de noodzaak om met zijn advocaat te bellen niet aan het afdelingshoofd heeft willen toelichten. Als gevolg daarvan kon de noodzaak van het gewenste telefonisch onderhoud niet worden getoetst.
Het verzoek kon daarom in redelijkheid worden afgewezen. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie op dit onderdeel met toevoeging van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder g. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van 41, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te
belijden en te beleven. Ingevolge artikel 41, tweede lid, van de Pbw draagt de directeur zorg dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden, beschikbaar
is. In het derde lid van artikel 41 van de Pbw is bepaald dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen: a. persoonlijk contact te onderhouden met de geestelijke verzorger van de godsdienst
of levensovertuiging van zijn keuze, die aan de inrichting is verbonden; b. contact te onderhouden met andere dan de onder a genoemde geestelijke verzorgers volgens artikel 38; c. in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke
bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen.

Vaststaat dat klager gedurende een periode van zeventien dagen (berekend tot aan de datum van indiening van zijn klaagschrift) verstoken is geweest van geestelijke verzorging, omdat de geestelijk verzorger van de inrichting niet langer werkzaam was bij
de inrichting. De beroepscommissie is van oordeel dat hiermee klagers recht op geestelijke verzorging, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de Pbw, is geschonden. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van
de beklagcommissie vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag en het beklag alsnog gegrond verklaren.

De beroepscommissie ziet geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu de directeur binnen redelijke termijn heeft voorzien in vervanging voor de vertrokken geestelijk verzorger.

Hetgeen in beroep overigens is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot andere beslissingen leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve voor het overige ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder b. en g. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in het beklag onder b. en g. en verklaart deze klachten gegrond. Zij kent
in verband met het gegronde beklag onder b. een tegemoetkoming van € 25,= toe.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met toevoeging van de gronden ten aanzien van het beklag als vermeld onder e.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 oktober 2014

secretaris voorzitter

Naar boven