Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1287/GA, 20 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:20-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1287/GA

betreft: [klager] datum: 20 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.R. Weening, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 april 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den Ijssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Krimpen aan den Ijssel in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman
mr. E.R. Weening om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op 23 juli 2014 is desgevraagd een nadere reactie van de directeur van de p.i. Krimpen aan den Ijssel ontvangen.

Vervolgens is de zaak geappointeerd ter zitting van de beroepscommissie van 11 september 2014 gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam.

De directeur van de p.i. Krimpen aan den Ijssel en klager zijn niet ter zitting verschenen.

Klagers raadsman mr. E.R. Weening is ter zitting verschenen en heeft het woord gevoerd. Hiervan is verslag opgemaakt.

De directeur van de p.i. Krimpen aan den Ijssel heeft op 22 september 2014 gereageerd op het verslag.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag gedateerd 17 december 2013 betreft de afwijzing van klagers verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Uit de door de directeur overgelegde uitdraai blijkt dat de vriendin van klager op 4, 8, 15 en 18 december 2013 op bezoek is geweest. Volgens klager is zij ook nog op bezoek geweest op 11 december 2013. Dit bezoek is ten onrechte niet in het systeem
vermeld. Klager voldeed ten tijde van de aanvraag aan het minimum van vier bezoeken. Subsidiair is betoogd dat bij andere gedetineerden bij minder dan vier voorafgaande bezoeken wel BZT is toegekend. De regel dat er eerst viermaal regulier bezoek moet
zijn ontvangen van dezelfde vriendin wordt niet strak gehanteerd. Na driemaal regulier bezoek van dezelfde vriendin wordt BZT toegestaan.
In de nadere reactie van de directeur van 22 juli 2014 staan de data 10 november 2013 en 18 november 2013 vermeld. Verondersteld wordt dat in plaats daarvan moet worden gelezen: 10 december 2013 en 18 december 2013. Klager heeft wel degelijk bezoek van
zijn vriendin gehad op 11 december 2013, maar dit is blijkbaar niet goed vastgelegd.

Door de directeur is daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts is aangevoerd dat uit het bezoekersoverzicht blijkt dat klagers vriendin voorafgaand aan het verzoek hem driemaal heeft bezocht, te weten op: 4 december, 8 december en 15
december 2013. Daar klager het beklag op 17 december 2013 heeft ingediend, wordt het bezoek van 18 december 2013 niet meegenomen. Eén van de toetsingscriteria voor BZT is dat binnen een tijdsbestek van twee maanden sprake moet zijn geweest van minimaal
vier reguliere bezoeken. De beslissing is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Op 11 december 2013 tussen 20.00 en 21.00 uur heeft klager geen bezoek ontvangen. Klager heeft op 10 november 2013 een aanvraag voor BZT ingediend. Naam van de relatie komt niet overeen met de naam die klager op het aanvraagformulier heeft opgegeven.
Klager heeft op het aanvraagformulier mevrouw B. vermeld en verklaard dat het om mevrouw H. zou gaan.
De aanvraag is op 10 november 2013 ingediend en op 18 november 2013 afgewezen. Deze data komen overeen met het aanvraagformulier en zijn juist. Uit de bezoekersregistratie van 11 december 2013 is op te maken dat klager voor dat moment bezoek had
ingepland. Op die dag is echter geen bezoek verschenen. Als een bezoeker tot de p.i. wordt toegelaten wordt deze aan de hand van diens legitimatiebewijs te allen tijde ingevoerd in het systeem. Er wordt alleen digitaal geregistreerd. Dat dit door de
p.i. niet goed zou zijn vastgelegd, wordt niet aannemelijk geacht.

3. De beoordeling
Door de directeur is gesteld dat de afwijzing van klagers verzoek om BZT dateert van 18 november 2013. Door klager is beklag ingediend op 17 december 2013. Aan de directeur is gevraagd op welke datum klager om BZT heeft verzocht. Door de directeur is
geantwoord dat dit op 10 november 2013 is geschied en dat het verzoek op 18 november 2013 is afgewezen. Door de directeur is niet betwist dat klager tevens in de maand december 2013 om BZT heeft verzocht. De beroepscommissie geeft klager op dit punt
het
voordeel van de twijfel en zal hem net als de beklagcommissie ontvangen in het beklag.

Uit artikel 3.8.1.2 van de huisregels van de p.i. Krimpen aan den Ijssel volgt dat als een van de toetsingscriteria voor BZT wordt gehanteerd dat de relatie de gedetineerde regelmatig regulier moet hebben bezocht. Binnen een tijdsbestek van twee
maanden
moet sprake zijn geweest van minimaal vier reguliere bezoeken.
Uit de door de directeur van de p.i. verstrekte informatie en digitale overzichten bezoek(ers) kan worden opgemaakt dat klager op 4, 8 en 15 december 2013 bezoek heeft ontvangen van mevrouw H. Door klager is gesteld dat hij tevens bezoek van mevrouw H.
heeft ontvangen op 11 december 2013. De directeur is in een brief van 15 juli 2014 gevraagd wie bij klager op bezoek is geweest op 11 december 2013 tussen 20.00 uur en 21.00 uur. De directeur heeft hier op 22 juli 2014 op geantwoord met de mededeling
dat op 11 december 2013 tussen 20.00 en 21.00 uur klager geen bezoek heeft ontvangen.
Derhalve is niet aannemelijk geworden dat het bezoek op 11 december 2013 van mevrouw H. daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat klager aan de voorwaarden als gesteld in artikel 3.8.1.2 van de huisregels voldeed.
De beroepscommissie zal derhalve het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 oktober 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven