Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2289/GA, 24 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:24-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2289/GA

betreft: [klager] datum: 24 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M. Feenstra, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 juni 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van genoemde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager
alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de omstandigheid dat klager als gevolg van het niet mee willen werken aan het programma “Binnen Beginnen”, in het kader van het programma Terugdringen Recidive, in het basisprogramma is geplaatst en andere gevolgen daarvan
ondervindt.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager heeft zijn advocaat toegelicht dat en waarom klager het niet eens is met de uitspraak van de beklagrechter.

De directeur heeft daar niet schriftelijk op gereageerd.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat de gang van zaken als volgt is geweest. Op 3 juni 2014 heeft klager schriftelijk door middel van een daarvoor bestemd formulier te kennen gegeven dat hij weigert deel te nemen aan het programma ‘Binnen Beginnen’. Hij
heeft vervolgens op 4 juni 2014 beklag ingesteld omdat hij het er niet mee eens is dat hij een dergelijk programma moet volgen en omdat het afdelingshoofd hem heeft meegedeeld dat hij bij niet deelname twee jaar in een rood regime moet verblijven. Het
beklag is blijkens een op het beklagformulier geplaatst stempel op 17 juni 2014 ingekomen bij het secretariaat van de beklagcommissie en kennelijk geregistreerd onder nummer PD-2014-000397. Bij de stukken bevindt zich voorts een klaagschrift van 17
juni
2014 dat zich richt tegen de plaatsing in het basisregime. Omdat er zich bij de door de beklagcommissie ingezonden stukken geen beslissing van 17 juni 2014 bevindt, heeft de secretaris van de beroepscommissie bij de directeur geïnformeerd of er op die
datum enige beslissing jegens klager is genomen. Vervolgens heeft de directeur aan de beroepscommissie een schriftelijk gemotiveerde beslissing ingezonden, gedateerd 17 juni 2014, inhoudende dat klager per 18 juni 2014 wordt teruggeplaatst naar het
basisprogramma. Kennelijk richt het beklag zich tegen die beslissing waarvan moet worden aangenomen dat de schriftelijke mededeling niet bij de beoordeling van de beklagcommissie is betrokken, reeds omdat deze in het door het secretariaat van de
beklagcommissie aan de beroepscommissie ingezonden dossier ontbrak.

De alleensprekende beklagrechter van de beklagcommissie heeft op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in de zaak met klachtnummer PD-2014-000397 en volgens die uitspraak op 10 juni 2014 (kennelijk wordt gedoeld op een faxbericht van de raadsman van klager
waarin deze voor zover klager dat zelf al niet heeft gedaan beklag instelt) bij de commissie van toezicht ingekomen klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beklag zich richt tegen een voor alle gedetineerden geldende regeling. Het
onderwerp van het beklag is als volgt omschreven: “Klager beklaagt zich er over dat hij het niet eens is met het feit dat hij in een beperkt regime wordt geplaatst en nadere gevolgen indien hij niet wil meewerken aan onderdeel Binnen Beginnen, in het
kader van het programma Terugdringen Recidive. ” Vervolgens bevindt zich bij de stukken nog een brief aan klager van een medewerker van het Bureau commissies van toezicht van 26 juni 2014, waarin de ontvangst van het klaagschrift van 17 juni 2014 wordt
bevestigd en waarin wordt meegedeeld dat deze is gevoegd bij de klacht met het nummer PD-2014-000397.

Voor zover de alleensprekende beklagrechter het klaagschrift van 4 juni 2014 heeft beoordeeld kan het beroep niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagrechter. Op of omstreeks 3 juni 2014 is er geen sprake geweest van enige beslissing
jegens klager door of namens de directeur als bedoeld in art. 60, eerste lid, van de Pbw, maar zijn klager de gevolgen van zijn schriftelijke weigering tot medewerking aan en programma uitgelegd. In zoverre zal de beslissing van de alleensprekende
beklagrechter worden bevestigd.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is het beklag van 17 juni 2014 niet door de alleensprekende beklagrechter beoordeeld. Niet gebleken is immers dat de beklagrechter ook daadwerkelijk beschikte over de schriftelijke gemotiveerde beslissing van 17
juni 2014, waartegen naar het oordeel van de beroepscommissie zonder meer beklag open staat. Het klaagschrift van 17 juni 2014 wordt niet in de beslissing van de alleensprekende beklagrechter genoemd en de enkele ruime omschrijving van de reden van het
beklag, die overigens ook in het klaagschrift van 4 juni 2014 te vinden is, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. Dat het Bureau commissies van toezicht klager twee dagen na de uitspraak over zijn klacht van 17 juni 2014 meedeelt:
“Deze
hebben wij gevoegd bij uw klacht van met nummer PD-2014-000397” maakt dit niet anders. Voor zover het beroep zich richt tegen het ontbreken van een beslissing op het klaagschrift van 17 juni 2014 zal het beroep gegrond worden verklaard en de zaak in
zoverre worden verwezen naar de beklagcommissie uit de commissie van toezicht ten einde alsnog op het beklag te beslissen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van het beklag van 4 juni 2014 en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij verklaart het beroep gegrond ten aanzien van het beklag van 17 juni 2014, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre en verwijst de zaak in zoverre naar de beklagcommissie teneinde op dit beklag alsnog te beslissen.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 24 oktober 2014

secretaris voorzitter

Naar boven