Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2539/TA en 14/2675/TA, 21 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:21-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 14/2539/TA en 14/2675/TA

betreft: [klager] datum: 21 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

het hoofd van de Pompestichting, locatie Nijmegen, verder te noemen de inrichting en

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 juli 2014 van de beklagcommissie bij voornoemde inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 oktober 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager en [...], juridisch medewerker bij de inrichting.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de verlenging van afdelingsarrest ingaande op 8 april 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van € 28,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van het hoofd van de inrichting en klager
Namens het hoofd van de inrichting is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De urinecontrole wordt precies volgens de Regeling urineonderzoek verpleegden en het Protocol urineonderzoek uitgevoerd, maar daarvan wordt geen schriftelijk verslag gemaakt. De portier, dat is een medewerker beveiliging, die de urinecontrole afnam,
kan
zich niet meer herinneren of klager is weggelopen en dus niet aanwezig was bij het verdelen van de urine over buisjes en het etiketteren e.d. Hij heeft wel gezegd dat hij altijd het Protocol volgt. Na de uitspraak van de beklagcommissie is afgesproken
dat bijzonderheden bij een urinecontrole voortaan worden geregistreerd.
Nagegaan is bij de wasserette of klager daar in die tijd werkte. Gebleken is dat hij toen niet werkte, hij had geen werkprogramma.

Door klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Toen hij zijn urine op tafel zette, stonden daar ook potjes urine van drie andere verpleegden. De portier heeft toen gezegd dat hij kon gaan. Hij is niet weglopen, zoals door de inrichting is aangevoerd. Dat is niet eens mogelijk, want het betreft een
afgesloten ruimte. Iemand van de inrichting moet dus eerst de deur van het slot halen.
De toegekende tegemoetkoming is te laag. Klager heeft een week lang geen bewegingsvrijheid gehad. Voor de achttien uur gemiste arbeid vanwege het afdelingsarrest en de vijf uur verlof die hij heeft moeten opnemen om ter zitting aanwezig te kunnen zijn,
is een tegemoetkoming van € 54,05 op zijn plaats. Daarbij komt dat klager zeven dagen onterecht afdelingsarrest is opgelegd.

3. De beoordeling
Uit de stukken en de behandeling ter zitting is vast komen staan dat door de portier, die bij klager de urinecontrole heeft afgenomen, geen bijzonderheden zijn genoteerd. De portier kan zich evenwel niet meer herinneren op welke wijze deze
urinecontrole
is verlopen. Dit maakt dat niet kan worden uitgesloten dat klagers stelling dat het urineonderzoek niet volgens de regelgeving is uitgevoerd juist is. Derhalve kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat in aanwezigheid van klager de urine
is verdeeld over twee afzonderlijke buisjes, deze zijn afgesloten, gecontroleerd is of de buisjes goed waren afgesloten en daarop stickers met een uniek registratienummer zijn geplakt, een en ander zoals in artikel 3, zesde lid, van de Regeling
urineonderzoek verpleegden en artikel 5.6 van het Protocol urineonderzoek is voorgeschreven.
Gelet op het voorgaande kan hetgeen in het beroep van het hoofd van de inrichting is aangevoerd, naar het oordeel van de beroepscommissie, niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep van het hoofd van de inrichting
zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Voor wat betreft het beroep van klager gericht tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming vanwege gemiste arbeid door het afdelingsarrest overweegt de beroepscommissie dat door het hoofd van de inrichting is betwist dat klager in de betreffende
periode werkte. Klager heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij destijds werkte, zodat de beroepscommissie ervan uitgaat dat hij geen arbeid(sloon) heeft gemist.
Voor wat betreft de door klager opgenomen verlofuren om ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen, overweegt de beroepscommissie dat klager er zelf voor heeft gekozen beroep in te stellen. Zij acht de aan klager toegekende tegemoetkoming juist
en zal derhalve ook het beroep van klager ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting en het beroep van klager ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. W.A.Th. Bos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 21 oktober 2014

secretaris voorzitter

Naar boven