Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3146/GV, 7 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3146/GV

betreft: [klager] datum: 7 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.A. van den Berg, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 juli 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klager strafonderbreking verleend op grond van het bepaalde in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en daaraan de voorwaarde verbonden dat klager niet naar Nederland terugkeert.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Tegen de beslissing van 30 juli 2014 is op 19 augustus 2014 beroep ingesteld. Dat beroep is, nadat de Staatssecretaris de bestreden beslissing had ingetrokken, onder voorbehoud van instemming
van
eiser, op 25 augustus 2014 ingetrokken. De Staatssecretaris heeft vervolgens op 25 augustus 2014 de afwijzende beslissing van 22 augustus 2014 ingetrokken en aangegeven dat daarmee de eerdere beslissing tot toekenning van een strafonderbreking is
herleefd, alsmede de daaraan gekoppelde voorwaarden. Klager stelt geen beroep in tegen de beslissing om hem alsnog strafonderbreking toe te kennen maar enkel tegen de wijze van opleggen daarvan en de gevolgen daarvan voor klager. Hij kan zich niet
verenigen met de voorwaarde. Klager verwijst daartoe naar het eerder op 19 augustus 2014 ingediende en op 25 augustus 2014 ingetrokken beroepschrift. Daarin wordt opgemerkt dat klager door de bijzondere voorwaarde, het niet terugkeren naar Nederland,
gedurende 26,6 jaar niet Nederland zal kunnen inreizen. Klager is van mening dat dit strijdig is met het hem opgelegde inreisverbod en dus in strijd met het bepaalde in de Terugkeerrichtlijn. Ook is het in strijd met het bepaalde in artikel 8 van het
EVRM omdat klager hierdoor gedurende bijna 27 jaar zijn gezinsleven niet zal kunnen uitoefenen. Klager is voorts van mening dat er een ongerechtvaardigd verschil wordt gemaakt tussen gedetineerden die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland maar
daar wel jarenlang hebben verbleven en gedetineerden die wel een rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Ook is de voorwaarde in strijd met de aanbeveling van de Raad van Europa (Recommandation Rec(2003)22 van 24 september 2003). Het beroep dient
daarom gegrond te worden verklaard en de gevolgen van de strafonderbreking dienen beperkt te blijven tot 2 jaar dan wel maximaal tot de hoogte van het opgelegde inreisverbod.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Naar de mening van de Staatssecretaris zijn de voorwaarden verbonden aan de strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting niet vatbaar voor beroep. Aan de aan klager verleende strafonderbreking zijn
geen andere voorwaarden verbonden dan die welke in de wet staan vermeld.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens poging tot moord.

Artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting luidt:
1. Aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend.
2. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking
worden verleend nadat tenminste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan.
3. De strafonderbreking gaat in op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
4. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Indien de vreemdeling de voorwaarde, bedoeld in het derde lid, niet naleeft, wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.
5. De artikelen 39 en 40 zijn van toepassing.

Uit voormeld artikel blijkt dat, indien aan een gedetineerde die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland strafonderbreking wordt verleend, aan die strafonderbreking van rechtswege de voorwaarde wordt verbonden dat de gedetineerde niet naar
Nederland
zal terugkeren. Het verbinden van deze voorwaarde aan een strafonderbreking is daarom geen beslissing van de Staatssecretaris waartegen beroep open staat terwijl strijd met hogere wet- of regelgeving dan wel met een eenieder verbindende bepaling van
een
in Nederland geldend verdrag door de beroepscommissie niet aannemelijk wordt geacht. Klager zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 oktober 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven