Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2469/GV, 25 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:25-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2469/GV

betreft: [klager] datum: 25 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Bosma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 juli 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. R. Bosma om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is het er niet mee eens dat hij na het uitzitten van twee derde van de hem opgelegde gevangenisstraf op 4 maart 2014 niet voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Van het aan schavergoeding te betalen bedrag resteert nog € 82.695,13. Dit bedrag
valt door hem niet op te brengen en al helemaal niet zolang hij in detentie verblijft. Na terugkeer naar Bulgarije hoopt hij werk te vinden en alsdan kan hij een terugbetalingsregeling voorstellen. Een andere reden om hem geen voorwaardelijke
invrijheidsstelling te verlenen ziet hij niet.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op klagers registratiekaart was aangegeven dat klager rechtmatig in Nederland verbleef en klagers v.i.-datum was op 4 maart 2014 gesteld. Vanaf die datum heeft klager vervolgens 57 dagen van de hem opgelegde schadevergoedingsmaatregelen op grond van de
wet Terwee uitgezeten. De einddatum van zijn detentie was gesteld op 28 november 2014.
Op 22 mei 2014 werd bekend dat klager geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Dit betekende dat de 300 dagen gevangenisstraf van zijn v.i. zijn toegevoegd aan zijn reeds afgesloten gevangenisstraf. Voorts zijn de schadevergoedingsmaatregelen
toegevoegd. De einddatum van klagers detentie is thans gesteld op 25 september 2015. Klager komt vanaf 18 augustus 2014 in aanmerking voor strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling).

Klager heeft een bedrag van € 10.474,62 betaald en er zijn 57 dagen vervangende hechtenis van de schadevergoedingsmaatregelen geëxecuteerd. Er resteert nog een schadevergoedingsbedrag van totaal € 82.695,13.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) ter Apel heeft op 2 juli 2014 negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek tot strafonderbreking in verband met de hoogte van de resterende schadevergoedingsmaatregel en het negatieve advies
van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft op 20 juni 2014 aangegeven dat volgens hem het uitzitten van een schadevergoedingsmaatregel niet valt onder de vrijheidsstraf als bedoeld in artikel 40a van de Regeling. Hij stelt
vervolgens: “Dat zou ook onwenselijk zijn. Niet doen dus”.
De politie is niet geraadpleegd aangezien klager het land moet verlaten.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, wegens mensenhandel. Tevens is klager veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel van € 47.000,00 respectievelijk € 22.300,00. Klager komt vanaf 18 augustus 2014 in aanmerking voor
strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling. Uit het advies vrijheden van de p.i. ter Apel van 2 juli 2014 blijkt dat klager te kennen heeft gegeven bereid te zijn Nederland te verlaten en terug te keren naar zijn land van herkomst,
Bulgarije.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 40a van de Regeling bepaalt dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft strafonderbreking voor
onbepaalde tijd kan worden verleend. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling Nederland verlaat en niet naar Nederland terugkeert. Uit de nota van toelichting bij artikel 40a van de Regeling wordt duidelijk dat er
redenen kunnen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict. Ook
kunnen lopende onderzoeken van politie en justitie zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Op zichzelf kan het gegeven dat een veroordeelde vreemdeling nog een schadevergoeding moet betalen in de weg staan aan het toestaan van
strafonderbreking. Daarbij moet naar het oordeel van de beroepscommissie wel een balans bestaan tussen de omvang van de te betalen vergoeding en de mate waarin de gevangenisstraf door de verzochte strafonderbreking zou worden verkort. Het Gerechtshof
heeft klager in hoger beroep veroordeeld tot betaling van een tweetal schadevergoedingen van respectievelijk € 47.000,00 bij niet betaling te vervangen door 243 dagen hechtenis en € 22.300,00 bij niet betaling te vervangen door 122 dagen hechtenis
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een afwijzing van klagers strafonderbreking rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 25 augustus 2014

secretaris voorzitter

Naar boven