Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3481/SGA, 24 september 2014, schorsing
Uitspraakdatum:24-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/3481/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 24 september 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 19 september 2014, inhoudende dat een toezichtmaatregelen zijn
opgelegd in het kader van verzoekers plaats en status (‘Hoog’) op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst, ingaande op 19 september 2014 en eindigend 2 januari 2015, met de bepaling dat de directeur de noodzaak van
voortduring van de maatregelen maandelijks zal toetsen.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 19 september 2014 en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 15 september 2014.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

De voorzitter heeft eerder, in zijn beslissing van 16 september 2014, de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van 8 september 2014, inhoudende de voortduring van een aantal in het kader van verzoekers plaats en status op de GVM-lijst
aan
verzoeker opgelegde toezichtmaatregelen, geschorst omdat de directeur – kortweg – geen blijk had gegeven van een (voldoende) belangenafweging bij zijn beslissing.
De directeur heeft thans, bij beslissing van 19 september 2014, andermaal beslist tot het opleggen van die toezichtmaatregelen. Klager is voorafgaand aan die beslissing door de directeur gehoord. Aan de orde is daarom hier de vraag of er sprake is van
een noodzaak voor de oplegging van die toezichtmaatregelen en of de directeur thans wel een belangenafweging heeft gemaakt die de bestreden beslissing kan dragen. De directeur heeft zijn beslissing als volgt gemotiveerd:
“Sinds het OO d.d. 09-04-2013 zijn de omstandigheden, waarop uw plaatsing op de GVM-lijst gebaseerd, niet gewijzigd. Door de Minister van Justitie is bij circulaire d.d. 13 oktober 201o vastgesteld dat bij gedetineerden met een GVM risicoprofiel een
aantal maatregelen geïndiceerd zijn, met name gericht op toezichthoudende aspecten. Bovenstaande informatie, in combinatie met mijn verantwoordelijkheid voor uw veiligheid en de veiligheid binnen de inrichting, hebben mij doen besluiten de volgende
maatregelen op te leggen, dit voor een periode tot na de eerstvolgende toetsing van uw risicoprofiel. Overigens zal ik maandelijks toetsen of er aanleiding is voortijdig over te gaan tot aanpassing van deze maatregelen.”

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is deze motivering, ook als zij wordt bezien in samenhang met eerdere o.o.-verslagen, mede gezien in het licht van de inhoud van het verslag van het verblijf van klager in de p.i. Almere en de locatie De
Schie van 6 augustus 2014, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, onvoldoende om te kunnen oordelen dat de noodzaak bestaat voor het opleggen van de toezichtmaatregelen terwijl bovendien, nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter,
uit het voorgaande ook niet van een deugdelijke belangenafweging blijkt. Het verzoek komt daarom voor toewijzing in aanmerking en de bestreden beslissing van de directeur zal met onmiddellijke ingang worden geschorst tot het moment dat de
beklagcommissie zal hebben beslist op het onderliggende klaagschrift.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 september 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven