Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2286/GM, 18 september 2014, beroep
Uitspraakdatum:18-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2286/GM

betreft: [klaagster] datum: 18 september 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Nieuwersluis,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 23 juni 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 1 september 2014 in de penitentiaire inrichtingen Vught.
Klaagsters raadsvrouw heeft op 14 augustus 2014 schriftelijk verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak. Indien het verzoek niet gehonoreerd zou worden is gevraagd om de mogelijkheid schriftelijk nader te reageren op het verhandelde ter
zitting.
Hoewel voor klaagsters vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft zij daarvan geen gebruikgemaakt.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Nieuwersluis heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 29 mei 2014, betreft het feit dat er geen röntgenfoto’s van klaagsters hand worden genomen en de pijnmedicatie plotseling is gestopt voordat de hand weer was
onderzocht.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klaagster heeft haar beroep niet toegelicht. Op 30 mei 2014 heeft de raadsvrouw aan het hoofd medische zorg bericht dat klaagster veel pijn heeft en niet in staat is te werken. Haar pijnmedicatie is gestaakt. De zwelling aan haar hand is erger
geworden.
Gesommeerd wordt over te gaan tot pijnmedicatie. Wellicht kan er gekeken worden naar een second opinion. Klaagster geeft aan zelf voor de kosten op te willen draaien.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt niet nader toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich op basis van de stukken voldoende voorgelicht over de zaak en wijst het verzoek om aanhouding derhalve af. Nu er niemand ter zitting is verschenen is er geen aanleiding voor het bieden van de mogelijkheid tot het geven van
een nadere schriftelijke reactie.

Uit stukken blijkt dat klaagster op 25 april 2014 haar hand al een keer geblesseerd had. Nadat het op 19 mei 2014 nogmaals gebeurde, is zij gezien door de verpleegkundige.
Er wordt een afspraak gemaakt met de arts. Later wordt er vanaf de afdeling gebeld en blijkt klaagster geen dioclofenac meer te krijgen. Deze medicatie bleek voor een bepaalde tijd voorgeschreven te zijn na de eerdere blessure. Zij mocht die dag alsnog
diclofenac en de arts zou de volgende dag een recept voor pijnstilling uitschrijven. De arts constateert de volgende dag geen fractuur en schrijft tramadol/paracetamol voor. Op 28 mei 2014 wordt de medicatie weer gestopt. Klaagster krijgt inmiddels
fysiotherapie en het lijkt beter te gaan.
Niet is gebleken dat door of namens de inrichtingsarts op enig moment onjuist of inadequaat gehandeld is ten aanzien van klaagster. De voorgeschreven medicatie eindigt na een bepaalde voorgeschreven periode. Dit moment viel voor klaagster
ongelukkigerwijs samen met een nieuw incident. Pas na beoordeling daarvan kon bekeken worden of en wat er aan medicatie voorgeschreven diende te worden.
Na het eerste incident is medisch gezien juist gehandeld. Er bleek geen sprake te zijn van een breuk. Na het tweede incident is er wederom onderzoek verricht. Nu daaruit bleek dat er geen indicatie was om opnieuw een foto te laten maken, is hiervan
terecht afgezien.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, J.G.J. de Boer en dr. Ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 18 september 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven