Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2463/GV, 14 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2463/GV

betreft: [klager] datum: 14 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 juni 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. J. van Wijk, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld wegens diefstal met geweld en niet, zoals uit de inlichtingen van de Staatssecretaris blijkt, wegens poging tot doodslag. De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien
van het verlofadres, omdat het slachtoffer (S.), een straat achter het verlofadres woont. Deze omstandigheid kan de afwijzing van het verlofverzoek niet rechtvaardigen. Klager is namelijk, zoals uit het meegestuurde vonnis van de rechtbank Den Bosch
volgt, vrijgesproken van de strafbare feiten – poging tot doodslag – waarbij S. slachtoffer is geworden. De slachtoffers in de zaak waarvoor klager wel is veroordeeld – diefstal met geweld – hebben de Duitse nationaliteit en verblijven in het
buitenland. Gelet op het vorenstaande is de Staatssecretaris uitgegaan van onjuiste feiten. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Uit het uittreksel justitiële documentatie (UJD) komt naar voren dat klager veertien keer met justitie in aanraking is gekomen en uit de Risc volgt dat er een hoge kans op
recidive bestaat. Klager is veroordeeld voor een ernstig geweldsdelict en er bestaat een verhoogd gevarenrisico voor zijn omgeving als hij zonder enige vorm van behandeling naar buiten gaat. Klager is inmiddels aangemeld bij de afdeling IFZ
(Indicatiestelling Forensische Zorg) – onderdeel van het NIFP – voor een indicatiestelling, waarbij wordt betrokken klagers verslavingsproblematiek en zijn verstandelijke vermogens. Het resultaat hiervan is nog niet bekend. Hoewel klager heeft
aangevoerd dat de slachtoffers in het buitenland verblijven, heeft de politie meegedeeld dat het slachtoffer één straat van het opgegeven verlofadres vandaan woont. Om die reden heeft de politie negatief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres en
wordt het risico op ongewenste slachtofferconfrontatie ingeschat als (te) groot. De afwijzende beslissing berust op goede gronden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zuid te Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klagers recidiverisico is ingeschat als hoog, klager is aangemeld bij de afdeling IFZ en de politie negatief heeft geadviseerd ten aanzien
van
het verlofadres, vanwege het risico op ongewenste slachtofferconfrontatie.
Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarde dat klager geen contact opneemt met een bij naam genoemd persoon.
De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het opgegeven verlofadres, omdat het slachtoffer (S.) in de nabije omgeving van het opgegeven verlofadres woont.

3. De beoordeling
Klager was – zo blijkt uit het overgelegde vonnis van de rechtbank Den Bosch – veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens diefstal met geweld. Aansluitend heeft klager een gevangenisstraf van één jaar ondergaan in verband met
de tenuitvoerlegging van een eerder aan hem opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Thans ondergaat hij een gevangenisstraf van 391 dagen, omdat de rechter heeft beslist tot uitstel/afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De einddatum van
klagers detentie is thans bepaald op 3 april 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris volgt dat klagers verlofverzoek is afgewezen, omdat het door klager opgegeven verlofadres niet kan worden aangemerkt als een aanvaardbaar verlofadres (weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4, onder j,
van
de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting) alsmede omdat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog (weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4, onder b, van de Regeling).

De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het door klager opgegeven verlofadres, omdat een slachtoffer (S.) van het door klager gepleegde misdrijf één straat van het opgegeven verlofadres vandaan woont, waardoor – bij verblijf van klager op
dat verlofadres – het risico op ongewenste slachtofferconfrontatie wordt ingeschat als hoog.
De beroepscommissie constateert, in aanmerking genomen het door klagers raadsman overgelegde vonnis van de rechtbank Den Bosch, dat klager is vrijgesproken van het hem tenlastegelegde strafbare feit – poging tot doodslag – waarbij S. slachtoffer is
geworden. Uit het vonnis blijkt dat klager is veroordeeld wegens diefstal met geweld, maar daarvan was S. niet het slachtoffer. Namens de Staatssecretaris is niet weersproken dat de slachtoffers van het misdrijf waarvoor klager is veroordeeld in het
buitenland verblijven. Bij deze stand van zaken oordeelt de beroepscommissie dat het argument dat sprake is van een onaanvaardbaar verlofadres geen stand kan houden en de afwijzende beslissing niet kan dragen.

Uit het advies vrijheden van 13 juni 2014 blijkt dat klager veertien keer in aanraking is gekomen met justitie, onder meer vanwege meerdere (ernstige) geweldsdelicten, en dat de reclassering, na afname van een Risc, heeft ingeschat dat sprake is van
een
hoog recidiverisico. Voorts heeft (klagers trajectbegeleider van) de afdeling Terugdringen Recidive ingeschat dat, zolang klager niet wordt behandeld, het risico op recidive alsmede het risico op het onttrekken aan voorwaarden hoog is. Uit de stukken
volgt dat klager is aangemeld bij de afdeling IFZ voor een indicatiestelling. De uitkomst van het onderzoek van de afdeling IFZ naar de mogelijkheid en noodzaak van een behandeling van klager is nog niet bekend. De beroepscommissie is van oordeel dat
voornoemde omstandigheden – de hoog ingeschatte risico’s op recidive en op onttrekking aan voorwaarden in combinatie met het nog niet afgeronde onderzoek van de afdeling IFZ – een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze de afwijzing
van
klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 14 augustus 2014

secretaris voorzitter

Naar boven