nummer: 14/2143/GA
betreft: [klager] datum: 22 september 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,
gericht tegen een uitspraak van 18 juni 2014 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft klager alsmede zijn raadsman, mr. H.L. Heemskerk, in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Ten tijde van de weigeringsbeslissing en de beklagzitting was nog niet duidelijk of de einddatum van klagers detentie nabij was. Ook heeft klager
ten
tijde van de weigeringsbeslissing aangegeven niet mee te willen werken aan een onderzoek om de v.i.-datum te bepalen. In de periode tussen de datum van de aanvraag op 8 januari 2014 en de beslissing op 8 mei 2014 is continu getracht klager te motiveren
voor een resocialisatieprogramma en een onderzoek om een inschatting te maken van het recidiverisico. Tijdens de beklagzitting heeft klager weliswaar meegewerkt, doch er was toen nog geen beslissing gevallen omtrent zijn v.i.-datum. Aan klager is wel
degelijk gevraagd of hij wil meewerken aan resocialisatie (Binnen Beginnen). Klager heeft meegewerkt aan een gesprek op 21 mei 2014 over het psychologisch onderzoek. De reclassering heeft hierover op 1 juli 2014 rapport uitgebracht. Klager is
veroordeeld wegens zeer ernstige delicten, waarbij ook sprake is van slachtoffers. Aan klager is meermalen kenbaar gemaakt dat een inschatting moet kunnen worden gemaakt of het toekennen van verlof verantwoord is. Door de constante weigerachtige
houding
van klager en het negatieve advies van de Officier van Justitie kon geen verantwoorde beslissing worden genomen door klager verlof te verlenen.
Namens klager is daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts meent klager dat de beklagcommissie hem terecht ontvankelijk in zijn beklag van 8 april 2014 heeft geacht, vanwege de (fictieve) weigering van de directeur te beslissen op
klagers verlofaanvraag als bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Pbw. Het advies van het Openbaar Ministerie is gebaseerd op oude informatie. Er wordt slechts gewezen op klagers strafblad en de impact van de strafbare feiten op slachtoffers. De
slachtoffers zijn verhuisd en verblijven op een onbekend adres. De kans op een slachtofferconfrontatie is zeer klein. Klager heeft zich tijdens de detentie goed gedragen. Het door de directeur en het Openbaar Ministerie geschetste recidivegevaar gaat
niet op. Er is geen reden aan te nemen dat klager willekeurig geweld gebruikt. Klager verwijst naar een uitspraak van de beroepscommissie, waarin de beroepscommissie heeft bepaald dat indien de einddatum van de detentie nadert, het belang van klager op
de voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij steeds zwaarder dient te wegen. De kans dat in het laatste stadium van de detentie nog succesvolle interventies kunnen worden aangeboden, is niet realistisch. In dat geval resteert verlof als een
mogelijke bijdrage aan de re-integratie van de gedetineerde. De beklagcommissie heeft er terecht op gewezen dat de weigering deel te nemen aan TR geen zelfstandige grond vormt om het verlof af te wijzen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur ten tijde van de bestreden beslissing van 8 mei 2014 in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot afwijzing van het verzoek om algemeen verlof. Klager heeft immers niet mee willen werken aan een
resocialisatieprogramma en een onderzoek om zijn recidiverisico te bepalen. Gelet op het door klager gepleegde delict waarbij ook sprake is van slachtoffers, heeft de directeur in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat voor een goede beoordeling
van de aanvraag het nodig is de uitkomsten van de onderzoeken hierbij te betrekken. De omstandigheid dat klager later zijn opstelling heeft gewijzigd en wel medewerking heeft verleend aan de onderzoeken, maakt de beslissing van de directeur nog niet
onredelijk of onbillijk. Mitsdien zal het beroep van de directeur gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 22 september 2014
secretaris voorzitter