Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2352/GM, 17 september 2014, beroep
Uitspraakdatum:17-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          14/2352/GM

betreft: [klager]            datum: 18 september 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 30 juni 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 september 2014, gehouden in de p.i. Vught, is klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.W. van Eeuwijk, gehoord.

De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Lelystad is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het ongedateerde verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur welk op 4 juni 2014 is besproken met  het hoofd zorg, betreft het niet adequaat handelen van de medische dienst.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Klager heeft in beroep aangevoerd dat hij op 6 maart 2014 naar het ziekenhuis is geweest voor een röntgenfoto vanwege zijn knie blessure. Vervolgens is in een ander ziekenhuis een mri-scan gemaakt. Al die tijd heeft klager geen orthopeed gezien. Pas op 18 maart 2014 hoort klager van de inrichtingsarts wat er met zijn knie is. Wat de brace betreft daarover hoorde klager pas op 17 maart 2014 bij de fysiotherapeut. Vervolgens krijgt klager een tweedehands brace die te groot is en op 14 april 2014 heeft hij nog steeds geen passende brace terwijl hij dit steeds heeft aangegeven. Ook de verstrekking van klagers medicatie wordt vaak zonder overleg gestopt terwijl hij nog steeds pijn had. Op 4 juli 2014 loopt klager nog steeds met een brace en heeft hij pijn.

Ter zitting heeft klager daaraan nog toegevoegd dat de medisch adviseur hem in het gelijk stelt, maar dat er verder niets verandert. Tot op heden is er geen huisarts langs geweest om te vragen hoe het met klager gaat. Klager is wel bij de orthopeed geweest. Die gaf aan alles te zullen doorsturen; klager kreeg echter niets te horen. Na herhaaldelijk aandringen kreeg klager een terugkoppeling met de mededeling dat men dacht het klager al verteld te hebben. Klager is niet op alle in het medisch dossier vermelde data bij de medische dienst geweest.

Klager is nooit goed geïnformeerd, ook niet over wat hij wel en wat niet mocht doen en of zij zijn knie mocht belasten.

De raadsman heeft hieraan nog toegevoegd dat er onvoldoende adequaat is opgetreden en dat belangrijke informatie is achter gebleven. Er is onvoldoende zorg aan klager besteed en niet adequaat gereageerd op de door klager geuite klachten.

De inrichtingsarts heeft het standpunt niet toegelicht. Hetgeen door het hoofd zorg op 19 juni 2014 is aangevoerd in reactie op de klacht wordt als herhaald en ingelast beschouwd.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie komt, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, tot het oordeel dat er niet adequaat is gehandeld ten aanzien van klagers knieblessure. Hiertoe wordt overwogen dat klager zijn knie op 25 februari 2014 geblesseerd heeft. Hij is op dezelfde dag gezien door de huisarts die ook de knie onderzocht heeft. Overeenkomstig het beleid werd klager een week rust, pijnstilling en krukken voorgeschreven en zou na een week weer onderzoek aan de knie plaatshebben. De dag erna is klager wederom bij de huisarts geweest omdat de knie dikker was ondanks het koelen en klager veel pijn had. Een collega inrichtingsarts heeft klager bekeken en aangegeven dat het beleid onveranderd was. Klager zou een week later terugkomen voor controle. De dag daarna, 27 februari 2014, komt klager wederom bij de huisarts. De knie is dikker. Daardoor is beoordeling van de knie niet goed mogelijk. Er zijn geen aanwijzingen voor een fractuur.  Wel wordt een ruptuur van mediale collaterale band of kruisband mogelijk geacht. Op dat moment had, omdat de knie van klager onverminderd dik bleek, actie ondernomen moeten worden. Klager had op dat moment niet weggestuurd mogen worden met de mededeling na een week terug te komen.

Overigens is ook de nazorg onvoldoende gebleken. Klager heeft niet tijdig krukken verstrekt gekregen en hem is niet duidelijk aangegeven wat hij wel en niet mocht doen met zijn knie. Daarbij is klager lange tijd in onzekerheid gebleven over de aard van de blessure, aangezien hem hieromtrent geen mededelingen zijn gedaan.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.

 

Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Lelystad toekomende tegemoetkoming op € 75,=.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, J.G.J. de Boer en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 18 september 2014.

 

                                                

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Uitspraak

Naar boven