Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1802/GA, 16 september 2014, beroep
Uitspraakdatum:16-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 14/1802/GA

betreft: [klager] datum: 16 september 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 mei 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, die niet kon worden vervoerd, [...], hoofd veiligheid en plaatsvervangend directeur bij de p.i. Leeuwarden, en [...], juridisch medewerker bij de p.i. Leeuwarden, zijn op 22 juli 2014 gehoord door een lid van de Raad.
Klagers raadsman, mr. S.L.J. Janssen heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om bij het horen van klager op 22 juli 2014 aanwezig te zijn.
Van het horen van klager en de directeur is verslag opgemaakt en klager, zijn raadsman en de directeur zijn in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het hen toegezonden verslag te reageren.
Klagers raadsman en de directeur hebben schriftelijk medegedeeld niet ter zitting van de beroepscommissie van 5 augustus 2014, gehouden in de p.i. Almelo aanwezig te zijn.
Klagers raadsman heeft op 4 augustus 2014 een schriftelijke toelichting op het beroep gegeven.
Klager heeft bij brief van 30 juli 2014 een aantal schriftelijke stukken aan de beroepscommissie toegezonden met het verzoek deze bij de beoordeling van het beroep te betrekken en voorts (nog) een nadere toelichting gegeven op het beroep en gereageerd
op de inhoud van het verslag van horen van 22 juli 2014.
De directeur heeft schriftelijk gereageerd op het verslag van horen van 22 juli 2014.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – de in het kader van klagers plaats en status op de lijst van gedetineerden met een vlucht- / maatschappelijk risico (GVM-lijst) opgelegde toezichtmaatregel van het opnemen, afluisteren en vertalen
van bezoekgesprekken en het zonodig doorzenden daarvan aan het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip).

De beklagcommissie heeft het beklag – voor zover in beroep aan de orde – ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als
volgt – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – toegelicht.
Het beroep ziet met name op de tweede toezichtmaatregel zoals omschreven in de beslissing van de directeur. Het gaat met name om het afluisteren, opnemen en uitluisteren van gesprekken met bezoekers en het – voor zover de directeur dat nodig zou vinden
– toezenden van die gesprekverslagen aan het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip). Klager is het niet eens met de door de directeur bij de beklagcommissie overgelegde Grip-informatie. Het is onjuist dat klagers strafproces zich nu (weer) in
een
cruciale fase zou bevinden. Ook kan hij weerleggen dat hij – zoals het Grip stelt – vrouwen zou willen gebruiken om mogelijk te ontsnappen. Klager heeft er een belang bij om met derden tijdens het bezoek te kunnen spreken zonder dat deze gesprekken bij
het Grip terecht komen. Met zijn raadsman heeft klager afgesproken dat klager zelfstandig deskundigen zal zoeken en raadplegen. Daar wil hij met zijn bezoekers vrijelijk over kunnen praten. Als die gesprekken bij het Grip en het OM terechtkomen, kan
dat
gevolgen hebben voor de door klager gekozen tactiek in het strafproces. Klager heeft geen reden om getuigen te manipuleren. De toezichtmaatregelen zijn nu nog steeds van toepassing. Klager begrijpt dat de directeur geen zeggenschap heeft over klagers
GVM-status. Met betrekking tot de door de directeur op 22 juli 2014 overgelegde telefoontap geldt dat de daarin voorkomende naam [...] de voornaam van klagers advocaat is.
Klagers raadsman heeft schriftelijk nog het volgende – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht. In klagers strafzaak staat de verdere inhoudelijke behandeling gepland voor de periode oktober 2014 tot en met februari 2015. Er staan enkel voor de
maand
september 2014 nog getuigenverhoren gepland. Deze verhoren betreffen het verhoren van medeverdachten. Klager noch personen uit zijn omgeving hebben toegang tot deze medeverdachten. Het is voor klager noch voor anderen uit zijn omgeving mogelijk om deze
getuigen te beïnvloeden. Klager is daarom van mening dat de behandeling van zijn strafzaak zich in het geheel niet in een cruciale fase bevindt, althans niet voor wat betreft de mogelijkheid van beïnvloeding van getuigen. Klager verzoekt, als de
beroepscommissie het beroep ongegrond mocht achten, de beroepscommissie om aan klager de mogelijkheid toe te staan om vanaf 1 oktober 2014 bezoek zonder toezicht (BZT) te ontvangen. Het is niet de bedoeling dat aan een verdachte beperkingen worden
opgelegd door de directeur in het belang van het onderzoek in de strafrechtelijke procedure. Klager is inderdaad druk doende om te bezien of nader deskundigenonderzoek nodig is. Hierover wil hij in alle vrijheid met deskundigen en zijn raadslieden van
gedachten kunnen wisselen. Ook wil hij zijn verdedigingsstrategie slechts bespreken met zijn advocaten en hen die hij vertrouwt. Zodra er wordt meegeluisterd, bestaat de mogelijkheid dat zijn strategie op straat komt te liggen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In de inrichting worden de aan klager opgelegde toezichtmaatregelen zo toegepast dat hem zo min mogelijk beperkingen worden opgelegd. Feitelijk wordt hem meer ruimte geboden dat zijn status op de GVM-lijst zou rechtvaardigen. Klager gaat op zich ook
goed om met de hem toegestane vrijheden in dat kader. De inrichting probeert maatwerk te leveren. Zo wordt in bepaalde gevallen meer dan één bezoeker toegelaten tot klager. Elk bezoekverzoek wordt door de inrichting afzonderlijk getoetst. Klager heeft
inderdaad gesproken met de directeur over de mogelijkheid voor BZT. Hij heeft gevraagd zijn kind te mogen ontvangen. Inmiddels heeft hij bezoek mogen ontvangen van zijn stiefzusjes. Indien klager deskundigen wenst te spreken kan dat in het kader van
geprivilegieerd bezoek.
Uit het Grip-rapport komt naar voren dat de behandeling van klagers strafzaak zich in een cruciale fase bevindt en dat het OM BZT als een potentieel risico inschat. De inrichting heeft de taak om risico's zo veel als mogelijk te beperken. De directeur
merkt nog op dat het Grip-rapport van mei 2014 is onderbouwd door meer stukken dan aan de beklagcommissie zijn overlegd. Die informatie is bekend bij het Operationeel Overleg en heeft geleid tot de bepaling van klagers status. Met klager is door de
directeur wel gesproken over BZT maar er zijn toen geen toezeggingen gedaan. De directeur heeft tot taak om te zorgen voor een goede tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Een van de onderdelen daarvan is dat het strafproces tegen klager zo goed
mogelijk gevoerd moet kunnen worden.

3. De beoordeling
Bij gelegenheid van het horen van klager op 22 juli 2014 heeft klager desgevraagd bevestigd dat het beroep slechts ziet op de toezichtmaatregel van opnemen, afluisteren en vertalen van de gesprekken die hij met zijn bezoekers heeft en tegen het (voor
zover daarvan sprake is) doorzenden van de weerslagen van die gesprekken aan het Grip.

De oplegging van toezichtmaatregelen bij gedetineerden die geplaatst zijn op de GVM-lijst is een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw.
Bij de oplegging van die maatregelen dient aan een aantal formele en materiële eisen te zijn voldaan.
Er dient allereerst sprake te zijn van een noodzaak tot oplegging van die maatregel(en). De vraag of er een noodzaak is voor het opleggen van de hier aan de orde zijnde ordemaatregel beantwoordt de beroepscommissie bevestigend. Op grond van de toen
voorliggende informatie was er een noodzaak om het gevaar voor ontvluchting zo klein als mogelijk te maken.
Vervolgens dient de directeur, alvorens hij zijn beslissing neemt, de betreffende gedetineerde te horen. Door en namens klager is niet weersproken dat klager is gehoord door de directeur.
De directeur dient dan een belangenafweging te maken tussen de individuele belangen van klager en het algemene belang dat (onder meer) ziet op een goed verloop van klagers detentie en de strafrechtelijke vervolging van klager. Naar het oordeel van de
beroepscommissie heeft de directeur een dergelijke belangenafweging gemaakt en er ook blijk van gegeven klagers belangen te hebben afgewogen tegen de aard van de tegen klager aanhangig zijnde strafzaak en van andere relevantie informatie. Op basis van
die belangenafweging kon de directeur in redelijkheid beslissen om aan klager onderhavige toezichtmaatregel op te leggen.
Nu overigens niet is gebleken van formele gebreken bij de oplegging van onderhavige maatregel, moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk
kan worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal, met aanvulling van de gronden, worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem - Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 september 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven