Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0313/GA, 9 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:09-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/313/GA

betreft: (klager) datum: 9 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

(...), verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 januari 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Scheveningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voornoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet (tijdig) nemen van een beslissing op klagers verzoek om contact met de media
(SC 2013/434);
b. het niet tijdig uitreiken van de post (SC 2013/441).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a.: klager heeft vijf weken moeten wachten op een beslissing op zijn verzoek om contact met de media. Uit
eerdere vergelijkbare gevallen valt op te maken dat een termijn van twee weken als een redelijke termijn wordt aangemerkt. Vijf weken wachttijd is, vanwege de spoed die met het verzoek gemoeid was, onredelijk lang. De beroepscommissie wordt verzocht
het
beroep gegrond te verklaren en een tegemoetkoming toe te kennen dan wel, in geval van ongegrondverklaring van het beroep, een definitie te geven van het begrip ‘redelijke termijn’. Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b: uit eerdere uitspraken
volgt dat binnengekomen post dezelfde of de volgende dag dient te worden uitgereikt. De beklagcommissie vindt drie en vijf dagen niet onredelijk. Klager acht dit onbegrijpelijk. Verzocht wordt om een tegemoetkoming.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Voor zover is verzocht te bepalen wat te verstaan is onder een
redelijke termijn, kan niet anders dan worden volstaan met de vaststelling dat dit mede afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b., voor zover het betreft de brief afkomstig van de commissie van toezicht die op 20 november 2013 bij de inrichting is binnengekomen en op 25 november 2013 aan klager is uitgereikt, overweegt de
beroepscommissie als volgt. De brief is op 25 november 2013 aan klager uitgereikt. Het klaagschrift dateert van 13 december 2013 en is op 17 december 2013 binnengekomen bij de commissie van toezicht. Ingevolge artikel 61, vijfde lid, van de Pbw dient
het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen te worden ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk,
indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. Gelet op het vorenstaande en nu niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat klager niet in verzuim
is
geweest, is de beroepscommissie van oordeel dat klager zijn klacht niet binnen de in artikel 61, vijfde lid, van de Pbw genoemde beklagtermijn heeft ingediend. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter derhalve in zoverre vernietigen en
klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn beklag.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b., voor zover het betreft de brief afkomstig van de ombudsman die op 11 of 12 december 2013 bij de inrichting is binnengekomen en het niet uitreiken van de Veronica Gids, overweegt de beroepscommissie dat
hetgeen in beroep is aangevoerd niet kan leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. en inzake het beklag als vermeld onder b., voor zover het betreft de brief van de ombudsman die op 11 of 12 december 2013 bij de inrichting is binnengekomen en het niet
uitreiken van de Veronica Gids, ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover die betrekking heeft op het beklag als vermeld onder b., voor zover het betreft de brief van de commissie van toezicht die op 20 november 2013 bij de inrichting is
binnengekomen, en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit deel van zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van
M. van Eijk, secretaris, op 9 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven